Mr. J. Drijber, burgemeester van Middelburg besprak eveneens de mogelijkheid
van verhuizing van het Zeeuws Museum naar de Abdij. De lijst van monumenten
in deze stad en het verschil van inzicht met de minister werd uitvoerig door de
burgemeester belicht, maar daarbij is het rijksarchief als zodanig niet betrokken.
Wel was de rijksarchivaris lid van een commissie van advies voor burgemeester
en wethouders der provinciale hoofdstad.
De algemene rijksarchivaris, mr. H. Hardenberg, kwam als volgende in de rij
der sprekers:
Het is vandaag een belangrijke dag voor de rijksarchiefdienst: sinds 45 jaar is
dit het eerste nieuwe archiefdepot, dat officieel in gebruik wordt genomen. Als
men weet, dat na de totstandkoming van de Archiefwet 1918 geen nieuwe rijks
archiefbewaarplaatsen zijn gebouwd met uitzondering van het in 1921 voltooide
rijksarchief te Groningen, beseft men pas goed, hoe stiefmoederlijk de rijks
archiefdienst tot nu toe werd bedeeld. Vergelijkt men onze bedrijvigheid op dit
gebied met hetgeen in Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog voor de huisvesting
van de met onze rijksarchieven vergelijkbare departementale archieven is gedaan,
dan is het resultaat inderdaad beschamend. In Frankrijk, dat net als wij zwaar
van de oorlog te lijden had, zijn in de periode 19451965 minstens twee derden
van de ongeveer negentig gewestelijke archiefdiensten in gloednieuwe behuizingen
ondergebracht of wel werden de bestaande gebouwen gemoderniseerd en uit
gebreid. In Nederland daarentegen hebben van de acht rijksarchieven, die voor
vernieuwing in aanmerking komen, bij een totaal van elf depots in iedere
provincie een tot nu toe slechts twee het geluk gehad, dat met de nieuwbouw
een aanvang werd gemaakt. Daarbij heeft het rijksarchief van Zeeland nog ge
profiteerd van het feit, dat het dankzij bizondere omstandigheden zelfs eerder aan
de beurt kwam dan het door de oorlogshandelingen zwaar verminkte rijksarchief
in Gelderland. Een derde rijksarchief, waarvoor de plannen zodanig waren ge
vorderd, dat de aanbesteding reeds nabij was, zag zich getroffen door de recente
afremming van de bouwactiviteit van het Rijk, om van het zo dringend nodige
nieuwe Algemene Rijksarchief in Den Haag maar te zwijgen, waarvoor nog steeds
geen terrein te vinden schijnt te zijn. Reden te meer om ons te verheugen, dat
het nieuwe rijksarchief in Zeeland wel tot stand gekomen is op een zo gunstige
plaats en in een zo riante stijl van uitvoering.
Vraagt men zich af, waarom in Frankrijk naar verhouding zo oneindig veel
meer voor de archieven wordt gedaan dan in Nederland, dan is het antwoord niet
moeilijk. De gemiddelde Fransman is nu eenmaal van huisuit meer geïnteresseerd
in het verleden van zijn land dan de gemiddelde Nederlander en als hij tot hoge
ambten stijgt, heeft dat voor de archieven vanzelfsprekend niet ongunstige ge
volgen. Helaas heerst in Nederland nog niet algemeen het besef, dat de geschiede
nis een onderdeel vormt van het cultuurpatroon van ons volk, al was de instelling
verleden jaar van een ministerie van Cultuur met een onderafdeling 'Archiefwezen
en Geschiedenis' waarschijnlijk een stap in de goede richting. Er blijken dan ook
[24]
desondanks nog Nederlanders te bestaan, die niet eens begrijpen, dat een ander
volk voor zijn historie belangstelling kan koesteren. Typerend voor een dergelijke
opvatting is het ingezonden stuk, dat onlangs in een van de Haagse dagbladen
verscheen naar aanleiding van een interview met een archivaris, die een bezoek
aan de West had gebracht en daar met een ontstellend gebrek aan zorg voor de
overheidsarchieven geconfronteerd was. De schrijver van het ingezonden stuk
vond het maar schandelijk, dat hierop de aandacht werd gevestigd. Volgens hem
kon men de hiervoor verantwoordelijke instanties er geen verwijt van maken,
dat zij zich niets aan de archieven gelegen lieten liggen. Er moesten immers nog
zoveel scholen en huizen worden gebouwd en die archieven zouden toch alleen
maar kunnen bewijzen, hoe slecht de Nederlanders zich in het verleden tegen
over de Westindiërs hadden gedragen,
In het bewuste stuk bezondigt de schrijver zich aan twee kapitale denkfouten.
In de eerste plaats hield hij geen rekening met het feit, dat het de taak van de
overheid is om evengoed voor de aanwezigheid van scholen en huizen als voor
vocht- en brandvrije archiefbewaarplaatsen met voldoende opneemcapaciteit zorg
te dragen. De zorg voor de overheidsarchieven is althans wat Nederland betreft,
een bij de wet opgelegde verplichting, d.w.z. dat zij dus eerder behoort te worden
nagekomen, dan de vele vormen van dienstverlening, die de overheid vrijwillig
op haar schouders neemt. De Archiefwet 1962, waarvan naar we hopen binnen
enkele maanden de inwerkingtreding te verwachten is, legt op dit punt aan het
Rijk zware financiële verplichtingen op. Deze wet bepaalt, dat alle bescheiden
van de rijks- en provinciale organen ouder dan vijftig jaar naar de rijksarchief
bewaarplaatsen behoren te worden overgebracht, terwijl verreweg de meeste van
die bewaarplaatsen op dit ogenblik reeds boordevol zitten. De te verwachten toe
vloed van archiefbescheiden is zodanig, dat men met tijdelijke noodoplossingen
er niet zal komen. In de komende jaren zullen er dus nog op zes andere
plaatsen nieuwe rijksarchiefdepots moeten worden gebouwd met inachtneming
van de eisen, die men tegenwoordig aan zulke bewaarplaatsen stelt. Van de hoge
eisen, waaraan een modern depot dient te beantwoorden, legt het nieuwe rijks
archief in Zeeland, dat u zo aanstonds zult gaan bezichtigen, een voorbeeldig
getuigenis af. Daarom breng ik hier gaarne hulde aan de architect ir. de Lussanet
de la Sablonière en zijn toegewijde staf evenals aan de heer Scherft, de rijks
archivaris in Zeeland, met wie de inrichting van dit gebouw in nauw overleg tot
stand is gekomen, en niet te vergeten alle firma's, die bij de bouw of de inrichting
betrokken zijn geweest.
Een tweede denkfout van het ingezonden stuk was de onderschatting van de
belangstelling voor het verleden bij de bewoners van wat men vroeger koloniën
placht te noemen. De belangstelling van historisch geschoolde Afrikaners, Ceylo-
nezen en Indiërs voor de archieven van onze Westindische en Oostindische
Compagnieën, waarin speciaal Zeeland zo'n belangrijk aandeel heeft gehad, is
buitengewoon groot en hetzelfde geldt voor de archieven van andere voormalige
koloniale mogendheden. Men moet hierbij niet vergeten, dat door de inheemse
bevolking vrijwel niets op schrift werd gesteld, dat de tand des tijds heeft kunnen
[25]