Schr. pleit er voor het herkomstbeginsel ook op oorkonden toe te passen. Bij ons spreekt dit vanzelf, maar in Duitsland niet. Afl. 4. H. J. Schreckenbach, Umfang und Gliederung der Abteilung Sozialismus in den Staatsarchiven der DDR. In de DDR verdeelt men de archieven in drie grote groepen: Feudalismus, Kapitalismus en Sozialismus. De laatste groep begint met 1945. Maar ook de bestuurshervorming van 1952 is van betekenis. Schr. be handelt de vraag in hoeverre in dat jaar caesuren aangebracht moeten en kunnen worden in de archieven. I. Koppelow, Zur Schriftgutverwaltung im Bereich der sozialistischen Landwirtschaft. Door nationalisatie van landbouwbedrijven (94 worden ook hun archieven staatsarchieven. Schr. vertelt van de moeilijk heden die dat meebrengt voor bewaring, vernietiging, Aktenplane enz. G. Schmid, Zum Begriff des Sammlungsgutes, analyseert het wezen van verzame lingen en komt o.a. tot de conclusie, dat daarin ook archiefstukken opgenomen kunnen worden, wanneer de dokumentatiewaarde niet meer functioneel samen hangt met het archief waartoe ze behoren. H. Rademacher, Zur Frage der Sammlungen in Museen und Archiven, wil in principe de verzamelingen over laten aan musea. H. Ewe, Zur Problematik zeitgeschichtlicher Sammlungen in Stadtarchiven. Met name Strahlsund. Aan het slot staat een Anordnung über das Statut der Fachschule fiir Archivwesen, vom 9. April 1964. Over de leervakken staat er niets in. Afl. 5. W. Merker, Probleme der differenzierten Erschliessung von neuesten Bestanden. Om de moderne archieven zo snel mogelijk bruikbaar te maken pleit schr. ervoor vernietiging toe te passen en dan al vast de belangrijkste bescheiden uit te zoeken en nader te beschrijven. G. MLiller, Fragen der Wertermittlung und Kassation. Hij stelt o.a. voor de overheidsinstellingen naar hun belangrijk heid in drie groepen te verdelen. Van groep I zullen de bescheiden in het algemeen waard zijn bewaard te worden, van groep II slechts gedeeltelijk en van groep lil zullen ze kunnen worden vernietigd. Ook andere criteria geeft hij aan. B. Brachmann, Probleme der Schriftgutverwaltung aus archivarischer Sicht, be spreekt de bemoeiing van de archivaris met de registratuur in de vorm van leiding geven en controle. Deze bemoeiing gaat verder dan bij ons, maar met allerlei moderne technieken (ponskaarten, magnetisch schrift enz.) behoeft hij zich niet bezig te houden, evenmin met de boekhouding. A. Schlegel, Perspektiven der Archivtechnik im staatlichen Archivwesen der DDR. Behandelt de tiepassing van allerlei nieuwe technieken, film, hollerith enz. Afl. 6. R. Diezei, Zur Gestaltung von Findbucheinleitungen. Het Duitse 'Find- buch' komt volgens het Lexicon of archive terminology overeen met het Neder landse 'repertorium'. Of deze twee begrippen elkaar inderdaad dekken, betwijfel ik, Diezei zegt althans: 'lm Findbuch sind die Ergebnisse einer Ordnungs- und Verzeichnungstatigkeit niedergelegt'. Er behoort ook een inleiding bij te zijn. Uit de analyse die hij daarvoor geeft, blijkt, dat deze inleidingen overeenkomen met de inleidingen bij onze inventarissen. L. Enders, Anlage und Aufgabe der Bestandsiibersicht des Brandenburgischen Landeshauptarchivs Potsdam. Zij be spreekt de problemen die zich voordeden, o.a. bij de begrenzing van fondsen en [204] afdelingen. De grens tussen Feudalismus en Kapitalismus moet in Pruisen gelegd worden bij de hervormingen van 1808/1815. Splitsing van fondsen mag daarvan niet het gevolg zijn. Blaschke, Die Lochkartei als Findbehelf ein Erfahrungs- bericht. Blaschke, die reeds vroeger theoretische beschouwingen over ponskaarten gegeven heeft, schrijft nu over zijn ervaringen in de praktijk, n.l. bij een archief van een rechtbank. Het resultaat was negatief. Arbeidsbesparing geeft de samen stelling niet boven die van klappers. De gebruiksmogelijkheden zijn beperkt, de slijtage is groter en het kost meer papier. Ook Herz komt in zijn artikel Zur Verwendung der Kerblochkartei als archivischer Findbehilf tot de conclusie, dat ponskaarten op het ogenblik nog geen voordeel bieden boven Findbticher. Ten slotte kan nog de aandacht worden gevestigd op A. Schlegel, Rationalisierung der Sicherungsverfilmung durch Nutzbarmachung des Deko-Kine-Positivfilms Typ 1255 S als Aufnahmematerial. F Ook in 1964 getuigt The American Archivist weer van de dynamische en moderne aanpak van onze collega's in de Nieuwe Wereld. In zijn Presidential address, waarmede afl. 1 begint, wijst Leon de Valinger Jr. erop, dat het Amerikaanse archieftijdschrift van 50 bladzijden per aflevering in het oprichtingsjaar 1938 ge groeid is tot 119 bladzijden in de oktoberaflevering van 1963. Onder de titel Hori zons Unlimited behandelt hij verder het archief van Delaware, van welke staat hij de State Archivist is. In 1905 werd in Delaware een Division of Public Records opgericht, die alle archiefstukken van de staat en de lagere publiekrechtelijke lichamen van vóór 1800 moest bewaren, ordenen en toegankelijk maken. Rechters, advocaten en zakenlieden, zowel als vooraanstaande vrouwen, wijdden hun tijd en hun aandacht aan dit werk, zonder dat er hulp was van betaald personeel. In 1911 werd de grens van hun arbeidsterrein verlegd naar 1850. Sinds 1907 werd er een bedrag voor salarissen uitgetrokken. Walter G. Tatnall, die eest een ge deelte van zijn werktijd aan de archieven gegeven had, werd in 1913 de eerste State Archivist van Delaware. Toen werd ook de Hall of Records betrokken in de bibliotheekvleugel van het State House. Sindsdien namen de werkzaamheden en de bezoeken toe, evenals het personeel en het geld. In 1938 werd microfotografie ingevoerd. In 1939 werd het nieuwe Hall of Records Building betrokken. Onder zoek van papier, inkt en ander schrijfmateriaal werd aan de Public Archives Commission opgedragen, evenals de restauratie van handschriften volgens de Bar row methode. Foto's, dia's, films en geluidsbanden werden verzameld om aan de vraag van het publiek naar visuele en auditieve documentatie tegemoet te komen. Als directeur van het Delaware State Museum, in 1950 geopend in de oude Pres byteriaanse kerk van Dover, waar in 1792 de constitutie van de staat was aange nomen, kreeg de State Archivist een nieuwe taak. Als officieel historisch instituut van de staat kreeg de archiefdienst bemoeienis met talrijke historische huizen en hielp een toeristische industrie op te bouwen. Daarnaast werd gewerkt aan de op bouw van records centers voor de moderne archieven. Al met al blijkt wel, dat de woorden van prof. Dawson uit 1906: There is probably no State in the LInion [205]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 17