voor verzamelmateriaal van allerlei aard. Op het Haagse Archiefcongres van
1953 was nog min of meer als een bom ingeslagen dat in de voorafgaande jaren
in de Franse departementale archieven willens en wetens centres de documen
tation waren ingesteld, niet slechts ten bate van de studie van het verleden, maar
eveneens met betrekking tot 'les questions contemporaines'8.
In Amerika had men toen de poort reeds wijd opengezet voor de nieuwe media,
teiwijl ze ook in de landen achter het IJzeren Gordijn zonder restricties werden
opgenomen. In Moskou functioneerden al lang voor de Tweede Wereldoorlog een
centrale cinematheek, fototheek en discotheek als onderdeel der centrale archie
ven. In de volksrepubliek Polen volgde men het illustere voorbeeld met de oprich
ting in 1955 van een centraal archief voor mechanische documentatie, waaraan
alle producenten van lichtbeelden, films, geluidsopnamen enz. verplicht zijn
exemplaren af te staan''. En in de Oost-Duitse verordening van 1950 werd naar
het zelfde recept een zeer progressief standpunt aanvaard. Als 'Archivgut' werd
daarin naast het traditionele schriftelijke materiaal onder meer opgesomd: Post-
wertzeichen, Münzen, Zeitungen, Negative und Positive von Lichtbildaufnabmen
und Filmen, Tonsreibmateriaal und andere archivalische Hilfsmittel sowie
sonstige Schriftstiicke aller Art, die über die Gegenwart hinaus dokumentarischen
und historischen Wert besitzen oder sonst öffentliches Interesse haben1".
De Engelsen leggen ook wel allerlei verzamelingen aan maar eerder in musea
en bibliotheken dan in archieven.
III Ambtelijke taak van de archivaris?
De Table ronde des archives, te Madrid gehouden in mei 1962, heeft zich ernstig
bezig gehouden met de vraag of het de taak van de archivaris is om voor de
historie belangrijke bronnen als geluidsbanden, films enz. te verzamelen11.
Sedert het einde van de 19e eeuw was de eis naar voren gekomen dat de
archivarissen niet alleen 'Verwaltungsbeamte' maar ook 'Wissenschaftier' moesten
zijn: Spreekt onze befaamde Handleiding niet van een 'eereplicht' met betrekking
tot het publiceren door archivarissen12. En had Meinecke in Duitsland er niet
op gewezen dat de archivaris tijd moest kunnen vrij maken voor het stimuleren
en beoefenen van wetenschappelijke studie?13.
De archivaris als administratief ambtenaar moge ter verrichting van zijn taak
voldoende hebben aan de eigenlijke archiefbescheiden, wanneer hij ook historisch
wetenschappelijk onderzoeker wil zijn, kan hij niet tevreden zijn, als hem de
8 N.A.B. 1952—1953, blz. 126.
Romuald Nowicki in Archivmitteilungen D.D.R. 1960 Heft 6, blz. 203 e.v.: 'Das
Archiv für mechanische Dokumentation der Volksrepublik Polen'.
10 N.A.B. 1960, blz. 88, 89.
11 N.A.B. 1963, blz. 5.
12 Handleiding van Muller, Feith en Fruin, par. 83.
13 Prof. dr. Fr. Meinecke in Der Archivar 1957 Heft 1, blz. 1: 'Archivberuf und
historische Forschung'.
140]
vele andere historische documentatiebronnen niet ter beschikking staan. luist
om die reden vond Rogge het opnemen van zeitgeschichtliche Sammlungen een
belangrijke neventaak. Dr. Hans Mikoletzky uit Wenen wees er in 1955 op dat
de archivaris reeds van ouds documentatiewerkzaamheden heeft verricht met
betrekking tot de archivalia, dat van hem als beheerder van documenten van
allerlei aard in de toekomst ook niet anders verwacht kan worden14.
Tot de principieel verzamelende archieven behoort ook het Landesarchiv te Graz.
Dr. Rainer Puschnig aldaar deed in 1956 een duidelijke uitspraak, toen hij de
archivaris tekende als de jegens het nageslacht verantwoordelijke 'berufene Wahrer
der historischen Erkenntnismittel'15.
Dr. Herman Kownatzki uit Keulen bracht in 1960 naar voren dat een wezenlijk
deel van de taak van de archivaris was geworden de 'Verwertung' der archivalia
'als Quellen der Geschichtsforschung' en de 'Aufnahme von Sammelgut zur
Erganzung der dokumentarischen Quellen'10.
Dat 'Sammelgut' was men trouwens overal dermate gaan beschouwen als inte
grerend deel van de inhoud van archiefdepots, dat men het rustig, in weerwil
van alle archiefdefinities, 'persarchief, fotoarchief, filmarchief of geluidsarchief'
ging noemen. Dr. Günther von Roden uit Duisburg durfde het in 1961 aan deze
'Bedeutungswandel' van het begrip 'archief' te legitimeren door een nieuwe veel-
omvattender definitie te formuleren, welke het specifieke Sammlungsgut inlijfde
bij het Archivgut: Archive sind ihrer Herkunft nach Sammlungen (let wel: ver
zamelingen!) van Schriftstiicken und sonstigen Dokumenten die bei physischen
oder juristischen Personen aus deren geschaftlicher oder rechtlicher Tatigkeit
erwachsen sind und als Quellen und Belege der Vergangenheit zur dauernden
Aufbewahrung an einem gegebenen Ort bestimmt sind, die ebenfalls Archiv
bezeichnet wird. Der so bezeichnete Archivinhalt kann erganzt werden durch
Sammlungen geschichtlicher Dokumente sonstiger Art. Solche Sammlungen ge-
schichtlicher Dokumente können sich zu selbstandigen Archiven eigener Art ent-
wickeln'17.
Het valt op dat de inhoud van deze definitie overeenstemming vertoont met de
opvatting van de Oost-Duitse verordening van 1950 en ook met hetgeen door een
gezaghebbend Amerikaans archivaris als Schellenberg onder archief verstaan
wordt, een vergaarbak van documentatiemateriaal, dat voor het modern historisch
onderzoek als onmisbaar wordt beschouwd.
De Oost-Duitse verordening van 1950 ten spijt had men er in de D.D.R. toch
aanvankelijk ook wel moeite mee om zo'n ruim standpunt theoretisch te slikken.
Hans-Stephan Brather, die in de Archivmitteilungen van de D.D.R. 1962 schreef
14 Dr. Hanz Mikoletzky in Der Archivar 1955 Heft 1, blz. 247 e.v.: Dokumentation
15 Dr. Rainer Puschnig in Der Archivar 1958 Heft 3, blz. 193 e.v.: 'Zeitgeschichtliche
Sammlungen an Landesarchiven'.
10 Dr. Hermann Kownatzki in Veröffentlichungen des Kölnischen Geschichtsverein
Band 25, blz. 207 e.v.
it Dr. Günther von Roden in Der Archivar 1961 Heft 3, blz. 221 e.v.: 'Gegenwarts-
probleme staatlicher und kommunaler Archive in der Bundesrepublik Deutschland'.
141