van de n iet-overgebrachte, te verbeteren, dan is het hoogst ongewenst de term bergruimten met de daaraan verbonden associaties te gebruiken, maar hoogst nut tig alle in het bijzonder voor de bewaring van archieven bestemde ruimten archief bewaarplaatsen te noemen. Hij betwijfelt het nut van bindende voorschriften voor de bouw en inrichting van archiefbewaarplaatsen. Hij geeft de voorkeur aan richt lijnen en een regeling, waarbij alle plannen voor bouw en verandering van enige archiefbewaarplaatsen, zowel die voor openbare als voor nog niet openbare ar chieven onderworpen zijn aan de voorafgaande goedkeuring van Gedeputeerde Staten, die dan met beleid de richtlijnen kunnen toepassen. Hij uit de hoop dat de Vereniging zich bij de beoordeling van wat in het belang van de archieven be hoort te geschieden niet gebonden zal achten door de officiële standpunten, zoals vastgelegd in archiefwet en archiefbesluit. Mej. Mr. A. J. Versprille schrijft bezwaar te hebben tegen de punten 6 en 5 van de Regelingen van de zorg en het toezicht als bedoeld in de artt. 23 en 25 van de Archiefwet 1962. Zij stelt voor de term 'jaarlijks' te vervangen door 'periodiek'. Dr. Panhuysen krijgt hierop het woord. Hij acht het onbevredigend, dat beraad slaagd wordt zonder praeadviseur, terwijl ook drs. Van der Gouw met zijn belang rijke bezwaren, evenals mej. Mr. Versprille niet aanwezig is. Hij zou gaarne nader overleg zien met Van Hoboken en Van der Gouw en acht een gehaast afdoen ongewenst. Dr. t Hart vreest, dat het volgen van het advies Panhuysen tot gevolg zou kun nen hebben, dat archiefwet en archiefbesluit in werking gesteld worden éér de ont werpen dezerzijds gereed zijn en dat de gemeenteraden dan enkel van de ontwer pen van de V.N.G. kunnen uitgaan. Mr. Hardenberg vraagt zich af of de archiefwet en het archiefbesluit snel zullen afkomen. Ook hij geeft er de voorkeur aan deze zaak niet te bespreken buiten de praeadviseur en drs. Van der Gouw om en hij vraagt of de definitie 'gemeentelijke archiefbewaarplaats' vast ligt. De voorzitter antwoordt, dat de archiefwet een duidelijke definitie geeft. Hij gaat volkomen akkoord met het schrijven van Van der Gouw, maar acht het moeilijk veranderingen aan te brengen nu archiefwet en archiefbesluit vast liggen. De heer Hinrichs merkt op, dat men voorzichtig moet zijn bij het gebruik van met op de wet gebaseerde terminologie. Hij wijst er op, dat Van Hoboken in zijn artikel na de alinea (p. 120): 'Als wij nu zien wat die zorg en wat beheer is, waar over is gesproken, dan blijkt dat zorg de verantwoordelijkheid is', vier stippels plaatst. Om die vier stippels gaat het hem nu juist. Uit de aanhaling is weggelaten de z.i. belangrijkste passage: 'Gedeputeerde Staten, als het de provincie betreft, en burgemeesters en wethouders, als het de gemeente betreft, hebben de zorg voor de archiefbescheiden, hebben er de verantwoordelijkheid voor, dat zoals artikel 2 zegt, de archiefbescheiden in een goede en geordende staat worden bewaard'. Deze verantwoordelijkheid als element van de zorg, of m.a.w. de verantwoordelijkheid voor het beheer, is centraal gesteld en zal z.i. dan ook uitgangspunt moeten zijn van de regeling van de zorg. Artikel 4 van het ontwerp Van Hoboken zou enigszins geamendeerd als volgt kunnen luiden: [82] Artikel 1 Burgemeesters en wethouders stellen regelen vast omtrent het beheer van: a de archiefbescheiden, welke in de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen be rusten; b de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen, voorzover deze archief bescheiden niet zijn overgebracht naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats. Bepalingen omtrent een voldoende aantal ambtenaren, evenals het aanwijzen van degenen, die belast zijn met het beheer van de archiefbescheiden der gemeentelijke organen, welke bescheiden nog niet zijn overgebracht, acht de spreker overbodig. Wel heeft hij behoefte aan het bepaalde in artikel 1 van het ontwerp Van Hoboken, waaruit het gestelde over de gemeentelijke archiefbewaarplaats -een enigzins gewijzigde herhaling van artikel 24 van de Archiefwet 1962 z.i. geschrapt dient te worden. Na het genoemde artikel 4, nu artikel 1, zou dan dus kunnen volgen: Artikel 2 Zij treffen maatregelen of doen maatregelen treffen voor de veilige bewaring van de in het vorig lid, onder b, bedoelde archiefbescheiden en ter voorziening in de behoefte aan ruimte daarvoor. Als derde artikel zou dan art. 6 van Van Hoboken genomen kunnen worden: Zij doen jaarlijks (eventueel periodiek) aan de Raad verslag enz. Wat de regeling van het toezicht op het beheer betreft, kan spreker de regeling van Van Hoboken in het algemeen wel volgen. De voorzitter vraagt nu of de vergadering er mede akkoord zou kunnen gaan de zaak overeenkomstig het advies van Dr. Panhuysen voor te leggen aan een com missie. Het bestuur zou dan gemachtigd kunnen worden dit om langer uitstel en een hernieuwde vergadering te vermijden de voorstellen van deze commissie aan- en over te nemen. Dr. Struick acht het van groot belang, dat de gemeentearchivarissen, wanneer archiefbesluit en archiefwet afkomen, onzerzijds geadviseerd zijn en stelt zich daarom achter het voorstel van de voorzitter. De heer Stempher betuigt zijn in stemming hiermede. Mr. Bernsen heeft er bezwaar tegen, dat buiten de vergadering om een beslissing valt. De inspecteurs moeten zich met argumenten kunnen verdedigen. De streek archivarissen komen, wanneer de ene gemeente voor het V.N.G.-ontwerp, de ander voor ons ontwerp kiest, in een vreemd parket. Zijns inziens zouden alle inspecteurs deel moeten uitmaken van de in te stellen commissie. Mr. de Vey Mestdagh stelt voor de nieuwe tekst rond te sturen met het verzoek om schriftelijk commentaar. De voorzitter acht dit, gezien de tijdnood, een bruikbaar compromis. Dr. Panhuysen meent, dat de vereniging in buitengewone vergadering bijeengeroe pen zal dienen te worden. De ontwerpen moeten de duidelijke steun van de Ver eniging hebben. [83]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1965 | | pagina 2