gut Archivalien) ist das Schrift-, Bild- und Tonschriftgut, das bei Registratür-
bildnern (Behörden, Dienststellen, juristischen Personen sowie physischen Per
sonen bzw. Personenmehrheiten) aus deren gesamter Tatigkeit erwachsen ist,
wegen seiner politischen, wirtschaftlichen, militarischen, kulturellen Bedeutung
Dauerwert fiir rechtliche, verwaltungsmassige und wissenschaftliche Zwecke besitzt
und deshalb zur dauernden Aufbewahrung am zustandigen Ort bestimmt ist'. Een
definitie welke in wezen niet veel afwijkt van de definitie van Brenneke-Leesch,
Archivkunde, S. 97.
Het tweede hoofdstuk 'Die Organisation des Archivwesens' handelt over de ont
wikkeling van de oude kanselarij- en oorkondenarchieven tot de hedendaagse
gedifferentieerde archieven. Verder over 'Verwaltungsarchive', ontstaan voor de
bewaring, ordening en schifting van 'Altregistraturen', vóór deze aan de histo
rische archieven worden overgeleverd, en over de indeling der overheidsarchieven,
waaronder in de DDR ook de meeste bedrijfsarchieven vallen. Hier wordt ook
al even de vraag besproken, hoe te handelen bij verandering van grenzen. Aan
geraden wordt de archivalia tot het tijdstip der verandering te laten in het depot
van hel oude gebied, de latere in het depot van het nieuwe.
Het derde hoofdstuk omvat het 'Registraturwesen'. De schrijver gaat na hoe
het registratuurwezen zich van de oudste tijden af heeft ontwikkeld. Reeds in
de 16e eeuw had het in het Duitse rijk een zelfstandige functie naast de kanse
larij en in de 17e eeuw scheidde zich het archief van de registratuur. Er ont
stonden methoden die zich vaak tot in de 20e eeuw hebben gehandhaafd. Vooral
in de tijd van c. 1770c. 1850 was het peil hoog. De registrator was een geachte
persoonlijkheid. Tot in de 18e eeuw had elk bestuur een centrale registratuur.
In de 19e eeuw werd met de groei van de administratie de registratuur omvang
rijker en zo ontstonden de afdelingsregistra'.uren. De regering in Düsseldorf bezat
in 1826 10 registraturen, in 1927 42. De werkwijze was degelijk, maar om
slachtig met 'Tagebuch', 'Einsenderverzeichnis', 'Personenindex', 'Registraturplan'
enz. Het 'Tagebuch', de agenda dus, wordt reeds in de 16e eeuw genoemd, wint
steeds aan betekenis tot het in de 19e eeuw het hulpmiddel bij uitnemendheid
wordt. De stukken zelf werden verschillend geordend. De eenvoudigste vorm
was de chronologische ('Ungegliederte Serie'), zoals in de oude 'Mischbücher'.
Spoedig vond er een afsplitsing plaats van resolutieboeken, burgerboeken, cartu-
laria, missivenboeken enz. Naar mate de stukken zelf meer bewaard bleven,
werd de registratie in de gebonden delen beperkt tot aanduiding van onderwerpen.
De losse stukken werden verschillend gerangschikt, naar afzenders, naar onder
werpen enz. Deze onderwerpen koM men weer rangschikken alfabetisch, geo
grafisch of zakelijk.
In de tweede helft der 19e eeuw waren de traditionele vormen niet meer vol
doende en dit kwam nog meer tot uiting na de eerste wereldoorlog. Er waren
meer ambtenaren nodig en het werd gebruikelijk voor de registratuur beginne
lingen te nemen. Om de moeilijkheden het hoofd te bieden werden bureau
hervormingen voorgenomen. De agenda werd ingekrompen of afgeschaft. Centraal
werd het 'Aktenplan', dat systematisch werd opgezet. Er kwam een andere
120]
signatuur en 'Stehordners' en 'Schnellhefter' namen de plaats in van de gehechte
dossiers. Een decimale klassificatie heeft zich in Duitsland niet doorgezet, maar
wel de methode ervan. Voor de centrale instanties in Duitsland kwam in 1926
een 'Gemeinsame Geschaftsordnung der Reichsministerien' (GGO I) tot stand,
die evenwel niet verplicht was. Ze hield in: vereenvoudiging van de agenda of
vervanging door een kaartsysteem en decentralisatie. In aansluiting op deze GGO
volgden richtlijnen voor de ordening. Maar aangezien ze voor administraties van
verschillend type moesten dienen, bleven ze globaal en gaven daardoor geen uit
komst. Voor de gemeenten konden enkele landen wél tot 'Einheitsaktenplane'
komen.
De nieuwe systemen hebben voor- en nadelen. Men kan er sneller mee werken,
maar de archivarissen missen vaak de agenda's en indices. Gunstig werken de
'Verwaltungsarchive', beheerd door archivarissen, in de DDR, sinds 1951, waar
door verwaarlozing bij de administratie wordt voorkomen. Van het grootste
gewicht is de opstelling van goede 'Aktenplane'. Ze moeten vooruitziend zijn en
systematisch opgebouwd. Er is verschil van mening, of ze naar de structuur der
'Dienststelle' moeten worden samengesteld of naar 'Sachordnung'. Schrijver is
voor het eerste; bij 'Einheitsaktenplane' voor soortgelijke diensten is dat echter
niet mogelijk, omdat de structuur van de diensten verschillend kan zijn. In de
laatste paragraaf behandelt de schrijver de verschillen tussen de bedrijfsarchieven
en de (overige) overheidsarchieven.
Hoofdstuk IV gaat over 'Aktenerfassung und Aktenübernahme'. Beschreven
wordt de procedure van overgang van administratie naar Verwaltungsarchief en
van dit naar het historisch archief.
Hoofdstuk V behandelt de 'Kassation'. De algemene principes voor vernietiging
zijn: 'a) im Archiv nicht einmalig, b) nicht mehr rechtserheblich, c) historisch
wertlos'. Het laatste is het moeilijkst, want subjectief. De schrijver neemt dan de
algemene richtlijnen van 1933 van Meisner over, die ook bij Brenneke-Leesch te
vinden zijn. Veel daarvan is reeds 'fragwiirdig' geworden. Enders geeft vervolgens
de regeling van de DDR. Ook daar werkt men met lijsten van voor vernietiging
vatbare stukken.
In hoofdstuk VI 'Ordnung' beschrijft Enders de verschillende principes van
ordening. Eerst het 'Pertinenzprinzip', waarbij naar onderwerpen geordend wordt
zonder op de besturen te letten waarbij de stukken gevormd zijn; vervolgens het
'Provenienprinzip', het herkomstbeginsel. Schrijver beperkt de herkomst tot de
'Behörde', waarbij het archief gevormd is, herkomst zegt dus niets over de in
wendige ordening. Zo'n 'Behörde' moet een min of meer zelfstandige amtliche
Stelle' zijn. Moeilijk is het criteria te geven voor de graad van deze zelfstandigheid,
vooral bij niet-overheidsarchieven. Zijn standpunt is: Die Akteneinheit wird dem
Bestand derjenigen Behörden, Organisation oder Instituion zugewiesen, bei
der sie den letzten organischen Zuwachs erhalten hat'. Het herkomstbeginsel
heeft ook zijn grenzen: men moet geen splinterarchieven vormen van elkaar op
volgende of met elkaar verenigde instanties. Zo vormen de archivalia van de
verschillende bureaus van het 'Reichspostministerium', die in 1920 tot één 'Reichs-
121