B VII Nederlandse koloniën,
B VIII Britse koloniën.
Buitenlandse Zaken verviel in de fout, welke de staatscommissie 1818 bij rubrieken
en dossierstelsels gelaakt had. Men hield een algemene serie, waarin alle varia en
incidentele post verdween. De uiterst simpele registratie gaf geen hulp, wanneer
men de stukken uit die algemene serie 'van alles en nog wat' ter inzage wenste.
Door het ontbreken van behoorlijke indices en klappers waren deze stukken meer
verborgen dan geborgen.
Binnenlandse Zaken volgde onder secretaris-generaal P. F. Hubrechts het voor
beeld van Buitenlandse Zaken met 1 januari 1881. Bij ministeriële circulaire van
25 oktober 1880 litt. A werden de indices feitelijk afgeschaft. De datering en de
dagnummers werden vervangen door een doornummering per jaar. Uit de praktijk
van de 5de afdeling Onderwijs van het ministerie van Binnenlandse Zaken
1881-1918 valt op te maken, dat men de nare gevolgen van de bezuiniging op de
registratie heeft willen ondervangen door over te gaan tot de vorming van prak
tijkdossiers, beheerd en gevormd door de beleidsafdelingen. De algemene series
tierden bij Binnenlandse Zaken echter nog weliger dan bij Buitenlandse Zaken.
Als toegang waren de summiere agenda's en de te beknopte indices van weinig
nut. In de bureaupraktijk zal het systeem wel min of meer gewerkt hebben, maar
met de pensionering van de betrokken ambtenaren werd steeds ook de hoofd
ingang op de praktijkdossiers gepensioneerd. Als toppunt van onverstand haalde
men de praktijkdossiers later ook wel uiteen om de stukken in de algemene series
te doen verdwijnen.0
Een registratuurplan was voor de nieuwe werkwijze even onontbeerlijk als wegen
in een bebouwing. Dit heeft Binnenlandse Zaken niet begrepen. De geschiedenis
van de registratuur bij Binnenlandse Zaken na 1880 levert een triest verhaal.
Elders waren de resultaten beter. Sommige archieven, waar interesse van de
leiding gepaard ging met vakkennis bij de registratoren, zijn uitgesproken goed.
Wanneer men de geschiedenis van de departementale registratuur in de 19de
eeuw overziet, constateert men, dat de registratuur in 1823 het slachtoffer is ge
worden van een strijd tegen de bureaucratie. Het verbaalstelsel, dat uit het reso
lutiestelsel ontwikkeld was, had voor vele bureaux, mits met inzicht gehanteerd,
goede diensten kunnen bewijzen. Elders zou men met deskundige toepassing van
het indicateurstelsel of met dossiervorming in orde van aanhangig worden gehol
pen zijn geweest.
De geschiedenis na 1823 heeft de mening van de staatscommissie 1818, dat de
registratuur geschikt zou zijn voor blinde uitvoering, gelogenstraft. De veroorde
ling van artikel 20 van het organisatie-besluit van 1823 door het koninklijk besluit
van 2 oktober 1950 K 425 verdient instemming, al zal men de overwegingen tot
het vonnis in paragraaf 2.03 van de toelichting als onvolledig van de hand dienen
te wijzen.
A. E. M. Ribberink
6 Overheidsdocumentatie XII nr. 1, januari 1958, blz. 235.
Repertorium Germanicum
Dezer dagen kreeg ik opnieuw een catalogus van de Weidmannsche Verlagsbuch-
handlung, Ebereschenallee 6, Berlin 19, en Dufourstrasse 95, Zurich. Hieruit schrijf
ik het volgende over:
Repertorium Germanicum
Verzeichnis der in den papstlichen Registern und Kameralakten voorkommenden
Personen, Kirchen und Orte des Deutschen Reiches, seiner Diözesen und Ter-
ritorien vom Beginn des Schismas bis zur Reformation.
Band I: Clemens VII. von Avignon. 1378-1394. 182 und 250 Seiten, 1916
z.Z. vergr.
Band II: Urban VI., Bonifaz IX., Innocenz VII. und Gregor XII. 1378-1415.
1. Lieferung: Einleitung und Regesten. 2. verbesserte Auflage. VIII,
96 und 717 Seiten, 1961 brosch. DM 98,
2. Lieferung: Personenregister, 2. verbesserte Auflage. IV und 289
Seiten, 1961 brosch. DM 36,
3. Lieferung: Ortsregister. Neuerscheiung. VIII und 242 Seiten, 1961
brosch DM 52,
Die im Kriege zerstörten, schon 1933-1938 erscheinenen Teile des 2. Bandes
des Repertorium Germanicum können nunmehr in einem Neudruck vorgelegt
werden. Gleichzeitig erscheint neu endlich das langerwartete Ortsregister, so
dass jetzt dieses Quellenwerk, das den Inhalt von etwa 15000 an deutsche
Empfanger gegangene Urkunden und Briefe der römischen Papste aus der Zeit
des grossen Schismas (1378 bis 1415) zuganglich macht, wieder zur Verfügung
steht. Es diirfte auf lange hinaus für die Kirchen-, Landes-, Orts- und Personen-
geschichte des spaten Mittelalters reiches und wertvolles Material liefern, aber
auch für die Geschichte der Kurialen Verwaltung nicht zu entbehren sein.
Band III: Alexander V., Johann XXIII., Konstanzer Konzil. 1409-1417. VI,
48 Seiten, 704 Sp. 1935 z.Z. vergr.
Band IV: Martin V. 1417-1431.
1. Lieferung: Sp. 1 bis 640, 1941 z.Z. vergr.
2. Teilband: Die Buchstaben I J Y. IV, 538 Seiten, 4°, 1957
brosch. DM 100,
3. Teilband: Die Buchstaben L-Z. IV, 628 Seiten, 4°, 1958
brosch. DM 124,
Ein Einleitungsband, in dem die Kanzleiorganisation der Kurie unter Martin V.
geschildert wird, die nach der langen Abwesenheit des Papstes von Rom und
den Wirren der Schismazeit grundlegend für das ganze 15. Jahrhundert, also
f71
[70J