ling door de instelling der streekarchivariaten); en stelling XVIII, welke luidde:
'Tot deskundigen in schriftzaken bij civiele en criminele procedures moeten bij
voorkeur archiefambtenaren worden benoemd'. Zijn eerste opleiding in de prak
tijk van het archivariaat ontving hij in het Leidse gemeente-archief, waar toen
maals Overvoorde de scepter zwaaide. In 1918 ging Unger naar Middelburg, waar
een leraarsbetrekking vacant was gekomen; zijn archivarisambt aldaar, waarvan
reeds melding werd gemaakt, was slechts een halve betrekking. Maar voor Unger
was en bleef het archief de hoofdzaak; een onderwijsman is hij nimmer geweest.
Wel bleef hij, naast archivaris, een man der wetenschap.
Het kan niet onze taak zijn, een volledig overzicht van Ungers wetenschappelijk
oeuvre hier ter plaatse te geven; slechts het voornaamste kan worden vermeld.
Reeds vóór zijn promotie publiceerde hij artikelen in De Economist en het Tijd
schrift voor Geschiedenis, die als voorstudies bij zijn proefschrift zijn te beschou
wen. Daaronder trekt de aandacht zijn opstel 'De oudste Nederlandsche bevolkings
statistiek' in De Economist van 1913; hij toonde hier belangstelling voor de histo
rische demografie, een gebied dat lang verwaarloosd is gebleven en eerst onlangs
meer aandacht hier te lande heeft gekregen blijkens de oprichting van een studie
vereniging.
Is in Leiden Ungers voorliefde voor de economische geschiedenis gewekt? Het
valt te betwijfelen; noch van Blok en Busseniaker, noch van de econoom Greven
kunnen veel stimulansen in die richting zijn uitgegaan. Het is Pirenne geweest,
wiens colleges hij in het semester 1912-1913 te Gent volgde, die den jongen Rotter
dammer heeft geïnspireerd; Pirenne kende ook, beter dan iemand in Nederand, de
werken van de Duitse grootmeesters als Biicher, Sombart en Von Below, die Un
ger in zijn proefschrift herhaaldelijk noemt. Een andere bron van inspiratie moet
het socialisme zijn geweest, dat zovelen tot bestudering der economische geschie
denis heeft gebracht. Unger schreef althans in zijn jonge jaren artikelen in de So
cialistische Gids. In hoeverre hij aanhanger van het Marxisme is geweest onttrekt
zich aan de beoordeling.
Alles wees er dus op, dat van Unger nog meer belangrijk werk op het gebied der
economische geschiedenis mocht worden verwacht. Die verwachting is niet be
schaamd. Maar wel moet worden gezegd, dat Ungers verdere oeuvre den invloed
van zijn archivarisschap heeft ondergaan, want het zijn na 1916 vooral bronnen
publicaties geweest, waardoor hij de wetenschap aan zich heeft verplicht. In 's Rijks
Geschiedkundige Publicatiën bracht hij achtereenvolgens: Bronnen tot de geschie
denis van Middelburg in den landsheerlijken tijd (3 dln, 1923-1931); Bronnen tot
de geschiedenis van den handel met Frankrijk 753-1585 (1930, samen met Z. W.
Sneller; supplement 1942); De tol van Iersekeroord, documenten en rekeningen
1321-1572 (1939). De betekenis van deze bronnenpublicaties wordt nog verhoogd
door de omstandigheid, dat de Middelburgse archieven in mei 1940 in vlammen
zijn opgegaan. Ook in het Economisch-Historisch Jaarboek verschenen meermalen
bijdragen van zijn hand; zij betroffen den invoer van aluin in de Scheldedelta, het
begin der Guineavaart, de Compagnie op Oost-Indië te Middelburg, het inschrij
vingsregister van de kamer Zeeland der Oost-Indische Compagnie, en de geschiede-
[10]
nis van den Nederlandsen slavenhandel. Tot dit laatste onderwerp was hij gekomen
door het archief der Middelburgsche Commercie Compagnie, waarvan hij een
voortreffelijke inventaris publiceerde in 1951.
De juridische scholing, die Unger had ondergaan bij zijn studie in de staatsweten
schappen, deed hem bij uitstek bevoegd zijn tot het uitgeven van oud-vaderlandse
rechtsbronnen. Op zijn naam staat o.a. de uitgave van de rechtsbronnen van Tho-
len (samen met J. Th. de Smidt).
Een ander element in zijn belangstelling vormde de historische topografie van
Middelburg. Zijn 'Oude huizen te Middelburg' (1923) bevatte een zeventigtal af
beeldingen en plattegronden van de stad; het boek 'De monumenten van Middel
burg', dat in 1941 verscheen, getuigde eveneens van zijn liefde voor de oude stad,
die kort te voren, in de eerste oorlogsdagen van 1940, zo deerlijk was geschonden.
De vele reizen, die Unger in zijn vakanties placht te maken, waren vooral op het
historische schoon van de steden gericht.
Geschiedwerken in eigenlijken zin heeft Unger na zijn dissertatie niet meer ge
publiceerd. Wel echter schreef hij talrijke tijdschriftartikelen, meestal betrekking
hebbende op de geschiedenis van den handel in de Scheldedelta. Steeds is ook zijn
belangstelling uitgegaan naar de Sonttolregisters; hij gebruikte deze reeds in zijn
dissertatie en heeft nadien meermalen de verschijning van een nieuwe aflevering
daarvan aangekondigd in het Tijdschrift voor Geschiedenis. In 1958 sloot hij in
zeker opzicht een levensperiode af toen hij zijn artikel 'De publikatie der Sont-
tabellen voltooid' in het licht zond (T.v.G. 71, 147). Al deze kleinere publicaties
deden Unger zien als een man van grote kennis, die zijn onderwerp volledig be
heerste en geen detail verwaarloosde.
De arbeid, die Unger als archivaris te Middelburg heeft verricht, onttrekt zich
aan de beoordeling van schrijver dezes. De omstandigheid, dat hij met een be
noeming tot officier in de orde van Oranje-Nassau werd onderscheiden, mag als
een bewijs gelden dat hij ook als archiefbeheerder zijn sporen heeft verdiend. In
den kring van zijn ambtgenoten nam hij een eigen positie in. Hij was in den omgang
niet gemakkelijk, kon ongezouten zeggen wat hij als waarheid zag en reageerde
kritisch op veler arbeid en persoonlijkheid. Stond hij enigszins verbitterd tegenover
het leven, dat hem misschien niet tot die hoogten heeft gebracht die hij zich had
voorgesteld te bereiken? Slechts zij, die hem intiem hebben gekend, zouden daarop
kunnen antwoorden; doch hij liet weinigen tot zijn innerlijk toe. Maar één ding is
zeker: de gehele archiefwereld in Nederland zal moeten erkennen dat Unger een
man is geweest die steeds hard heeft gewerkt en hart voor het archiefwezen heeft
gehad; een man ook, die historische publicaties van blijvende waarde op zijn naam
heeft staan en die de Vereniging van Archivarissen ten zeerste aan zich heeft ver
plicht.
I. J. Brugmans.
[11 1