Het schoolhoofd is in Nederland een niet weg te denken tussenschakel, op bijna ieder gebied. Ik heb mij zelf de laatste tijd bezig gehouden met een kleine studie van de sociale mobiliteit. Dat zal straks nader blijken. Wanneer u ziet, hoe, vrij wel eenvormig, het promotieproces in de Nederlandse samenleving, van arbeider tot kleine boer tot hoogleraar, ergens via een schoolhoofd als tussengelegen scha kel verloopt, dan is u duidelijk, wat een enorm reservoir aan karakter en kennis aanwezig is, hoe zich uit dit schoolhoofdendom eigenlijk een groot deel van de Nederlandse elite van de laatste generatie ontwikkeld heeft en ongetwijfeld ook ontwikkelen blijven zal. Bovendien hebben deze mensen een grote invloed. Hetzelfde geldt voor de leerlingen van de kweekscholen. Als u deze groepen in archiefrondleidingen benadert en hen wat eenvoudig materiaal ter hand stelt over de provincie waarin de kweekschool gevestigd is, dan hebt u een zekere mogelijk, heid, om in een bepaalde, heel intensief leidinggevende groep, begrip op te wekken voor geschiedenis en archief en vooral voor de samenhang van omgeving en ge schiedenis. De verklaring van het beeld van de tegenwoordige samenleving, iets van de waarde van tradities, en misschien ook hoe u zelf de ontwikkeling ziet ook de archivaris mag en moet gerust eens iets zeggen wat hij niet voor honderd procent bewijzen kan als hij als inspirerende figuur optreden wil. Ik weet dat ik daarmee een zware eis stel, maar ik zou willen, dat de provinciale archivaris een van de erkende cultuurdragers ter plaatse werd, in een iets bredere kring dan hij dat op dit ogenblik is. Er zijn tal van directrices van openbare leeszalen, die op een veel minder weten schappelijke basis, hetzelfde weten te bereiken. Er is dus geen reden waarom de archivaris het niet proberen zou, tenzij hij zich er, in wijze zelfbeperking, echt niet geschikt voor vindt. En dan komt men dus op het punt dan men zeggen moet: bij de benoemingspolitiek op zo'n plaats moet men er rekening mee houden, dat er één man komt, die wèl iets voor deze dingen voelt. Het is altijd heel onverstandig om mensen te forceren en een eventueel uit nemend rijksarchivaris die zegt: 'Ja, ik praat nu eenmaal niet makkelijk, ik bèn geen easyhandshaker, ik ben verlegen, ik weet niet hoe men die dingen aanpakken moet'. Die moet men heus niet gaan forceren om daar als animateur op te treden, want dan maakt men hem alleen maar ongelukkig, en maakt dat hij zijn werk minder goed gaat doen. Maar er zijn ook in de kringen van archivarissen onge twijfeld een aantal, die dit van nature wèl kunnen. Er zijn onder de jongeren een aantal, die men het leren kan. Mijnheer de voorzitter, het hele probleem in de tegenwoordige maatschappij draait er eigenlijk om, om aan mensen iets te leren wat ze niet van nature kunnen. We hebben, in de negentiende-eeuwse samenleving en in de samenleving tot 1914 de situatie gekend, dat het aantal leidende functies zo klein was, dat die doorgaans werden vervuld door degenen die zich daartoe geroepen voelden en uitzonderlijk geschikt waren. Wat ziet men op het ogenblik? Dat bij grote ondernemingen en bij grote ambtelijke instellingen twintigtallen uitermate belangrijke functies moeten worden vervuld waarvoor niet allemaal genieën en semi-genieën aanwezig zijn. Dat men eenvoudig, uit goed middenmateriaal, door cultivering van de positieve [92] eigenschappen en afscheiding van de negatieve eigenschappen, bekwame leiders kweekt. Dat is de hele aard van het moderne beleid. Men kan er niet op rekenen, dat er voor iedere betrekking iemand is, die al die eigenschappen die nodig zijn, van huis uit meebrengt. Maar de ervaring leert, dat men op goede karakterologi sche basis en een behoorlijk verstand, ontzaglijk veel bereiken kan, mits intensieve, verstandige leiding gegeven wordt, die uitgaat van moderne psychologische in zichten. Men moet bijvoorbeeld de isolatietendensen die stellig bij vele archief figuren aanwezig zijn, en waarom ze misschien ten dele dit beroep ook gekozen hebben, bestrijden. Nooit met harde woorden, nooit met standjes, maar door in de opleidingsperiode, laten we zeggen: het gemeenschapsleven iets te cultiveren. Mijnheer de voorzitter, dat klinkt misschien allemaal erg irreëel, maar toch raakt men, als men dit niét doet en in een bepaald isolement blijft op den duur relatief achter. Ik kom nu tot het voor mij belangrijkste punt: Wat kan de leek doen en wat kan het archief doen, om mensen tot zelfwerkzaamheid te brengen. Dus op de wijze zoals de archeologen dat gedaan hebben. Mijnheer de voorzitter, we kennen de genealoog. Die groep is er. Ik ben van mening, dat die groep vaak, vooral in het verleden, ten onrechte met een zekere onverschilligheid en een zekere afkeer behandeld is. Deze mensen leggen beslag op tijd, maar ze willen iets. Nu mag men geloof ik nooit dat kan zelfs wel eens uit een zeker ressentiment gebeurd zijn mensen, die een beroep op een publieke dienst doen, afwijzen. Maar bovendien, het is altijd nog beter dat iemand zijn tijd vult met, laten we zeggen: genealogie van een primitief soort, er zijn ook veel betere soorten van genealogiebeoefe- ning dan dat hij léég zit. Het is tenslotte een werkelijk niet zo'n eenvoudige bezigheid, waar bepaald ook alweer al is de motivatie misschien ijdelheid een zekere karaktervorming van uit gaat, opdat men gedwongen wordt, hard te werken in een materie die men nauwelijks kent. Maar die figuren zijn er. Daarnaast bestaat de locaal-historicus. In tal van variaties. Dat vak is echter erg moeilijk en het stelt hele hoge eisen, en zulke Iocaalhistorici zullen er dus altijd maar weinig zijn. Maar nu is er meen ik een terrein, waarop u van de massa gebruik kunt maken, van een massa geïnteresseer den. We hebben de laatste vijftien, twintig jaar in Frankrijk een ontwikkeling van de geschiedeniswetenschap zien ontstaan die vertegenwoordigd wordt door het tijdschrift: 'Annales'. Het streven van deze garde is u zou op Ranke kunnen teruggrijpen te ontdekken wat er wérkelijk is gebeurd. En dat onderzoek, naar wat zich wérkelijk in de samenleving afspeelt, is onder alle omstandigheden een massa-onderzoek. Ik noem nu als voorbeeld: Het ontstaan van de Franse revolutie. U kent allemaal van de middelbare school allerlei theorieën over misbruiken van de adel ten opzichte van de bevolking. Sommigen van u kennen ook wel het boek van Mornet, over de rol van de ideoloog, en degenen die wat verder in deze dingen zijn voortgeschreden kennen de theorieën van de socialistische historici over de rechtstreeks economische achtergronden, hongersnood, etc. Ik noem slechts Aulard. Wat doet nu 'Annales', of de groep 'Annales'; die maakt eigenlijk gebruik zou men kunnen zeggen van de archieven in hun geheel. Men kijkt dus niet meer [93]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1964 | | pagina 9