niet van a.s. historici) hun belangstelling prikkelt door terug te grijpen op de romantische sfeer. Dagboeken uit de Amerikaanse burgeroorlog van 1861-1866; justitieel onrecht; mensen die zijn opgehangen zonder iets gedaan te hebben; con flicten in de persoonlijke sfeer in bepaalde regeringen en dergelijke. Men moet natuurlijk van de jonge man en van de dilettant nooit verwachten, dat hij zich op de oorkondenleer gaat werpen, dat zou ook te moeilijk zijn en dat stimuleert de fantasie ook niet voldoende, behalve van enkele mensen. Men moet hen dingen voorzetten, die in het algemeen menselijke vlak boeiend zijn. In Amerika werkt men dus hoofdzakelijk in het studentenmilieu. Maar nu in Frankrijk. Tk ben daarom zo blij, dat de inspecteur-generaal van de Franse Archieven hier is. Frankrijk heeft hier als eerste, een heel systeem voor ontwikkeld en zoals het Franse archiefwezen geloof ik in veel opzichten aan de top staat, zo is het Franse archiefwezen ook hierin voorgegaan. Men heeft eigenlijk, niet alleen bij het centrale rijksarchief, maar ook bij de departementale archieven mensen die écht op dit gebied werkzaam zijn. Bijvoorbeeld in Clermont-Ferrand, en nu is ook alweer het merkwaardige het verband tussen mensen en situaties. Ik heb net een dissertatie gelezen van meneer Fournier en dan ziet u ook duidelijk dat er een groot geleerde in Clermont-Ferrand zit, met een bijzondere belangstelling voor feitelijkheden en mensen. Deze man schrijft dus een dissertatie over de periode, schrik niet tussen de vijfde en de tiende eeuw, iets wat in Nederland nergens mogelijk zou zijn, maar wat doet hij dan, hij doet gelijk de heer Vink over de Lekstreek schreef, hij vertelt heel veel over gesprekken met boeren, die wisten waar funderinkjes van oude kerken in de grond zaten, van landbouwoverblijfselen in bossen etc. etc. Kijk, waar u een geleerde hebt, die gewoon is zich te oriënteren óók op de kennis van de gewone man die in het algemeen onvervangbaar is in zijn soort - daar is het duidelijk, dat u ook een archiefleider hebt, die bijzonder geïnteresseerd is in de educatieve taak. Flet een hangt met het ander samen. Het is alles een kwestie van een wat groter overzicht over de werkelijkheid als het papier op zich zelf eigenlijk biedt als menselijke eis. Mijnheer de voorzitter, dat was dus ons voorbeeld: Frankrijk. Wij hebben in Nederland een schuchter begin gemaakt met een tentoonstelling, een aantal jaren geleden, in Delft; in België heeft men een zeer fraaie tentoonstelling gehad, groter dan de onze, maar het blijft bij al die tentoonstellingen wel zo, dat er toch al een belangrijk minimum van begrip moet zijn, een bepaald 'plus' aan historische be langstelling, wil wat daar geboden wordt tot de mensen doordringen, vooral wan neer men naar een zekere volledigheid streeft, en het getoonde zich over een langere periode uitstrekt. Ik stel mij voor dat de moord op Willem de Zwijger om een onderwerp te noemen de Vrede van Munster, de moord op de raad pensionaris, als men die in geschrift vertolken kan, eerder aanspreekt, dan een compleet overzicht, waarvoor de meeste mensen eigenlijk niets van blijft hangen, omdat ze de spijkertjes niet hebben, om de jassen van hun kennis aan te deponeren. Ook daar zal, zeker in het begin, in de concentratie oplossing zitten. Maar ik heb beloofd, dat ik iets over de praktijk zou zeggen. Nu meen ik dus, dat men de zaken zo zou moeten aanpakken: wat betreft de public relations in z'n algemeen- [90] heid zou men de rijksarchivarissen in de provincie moeten uitnodigen, om bij voorbeeld eens per jaar een thee te geven. En op die thee zouden ze het ene jaar de ene groep van autoriteiten moeten vragen, het andere jaar de andere groep, en, mijnheer de voorzitter, erg belangrijk is daarbij, om vooral niet alle belangrijke mensen tegelijk te vragen. Want als u op één bijeenkomst, in Leeuwarden, vraagt: de commissaris van de Koningin, de Procereur-Generaal en de garnizoenscomman dant, dan is elke volgende bijeenkomst gediskwalificeerd, (hilariteit). Dan betekent het, dat de directeur van de h.b.s. en de rector van het gymnasium geacht worden in de tweede koets te zitten. Want de grote heren zijn geweest. Men moet er dus zorgen, dat men de verschillende autoriteiten zo verdeelt over de bijeenkomsten, dat iedere groep precies gelijkwaardig is qua status. Als u dat namelijk niet doet, dan hebt u anti-propaganda gemaakt. Dan hebt u direct een groep, die denkt: 'Die archivaris is een traditioneel conservatieve man, die vond mij niet goed genoeg om met de Procereur-Generaal aan één tafeltje bij de thee te zitten'. Dat zijn in Nederland ontzettend belangrijke dingen en daar let men tegenwoordig op tal van punten in de samenleving ook héél nauwkeurig op. En dan zou ik zeggen: dan zou de betrokken archivaris, vóór het kopje thee, een uiteenzetting moeten geven over z'n archief, de inrichting daarvan, een feitelijke uiteenzetting, en na de thee een of ander interessant evenement uit de geschiedenis moeten behandelen. Die zijn er in Nederland in overvloed en elk jaar opnieuw te vinden. Die voordracht hoeft natuurlijk niet aan de eisen te beantwoorden, die misschien die archivaris stellen zou in een artikel dat hij in de Bijdragen zou publiceren, want dan legt men weer een onmogelijke last op de man, dan komt hij aan z'n ambtelijke werk niet toe, als hij daar drie, vier maanden, nauwgezet werk aan moet doen. Maar het moet voor een algemeen ontwikkeld mens mogelijk zijn, om in een week tijd, een behoorlijke voordracht behoorlijk voor te bereiden, aan de hand van de kennis van z'n eigen archief en de kennis van de locale literatuur. Men spreekt ook niet voor een gezelschap van insiders en zou het alleen maar vervelend maken, wanneer men het met alle relativeringen opzette, die tegenover een gezelschap van insiders passen. Al zal men een zekere relativering moeten brengen juist om iets van het wezen van de geschiedenis te expliceren. Hij kan daar een kleine tentoonstelling aan verbinden, uit z'n eigen archief materiaal, een paar boeken, een paar platen. Een groep van vijftig tot tachtig mensen misschien. Meer kan men in het algemeen al niet bergen en misschien is zelfs wat minder nog beter. U moet nooit denken; ik bereik op die manier toch maar weinig mensen, want het gaat altijd om kleine elites. U moet kleine elites voor uw gedachten winnen, en wat U bij die gelegenheid vertelt kunt u in de locale pers gepubliceerd krijgen en op die manier tenminste aan een groter deel van de bevolking de naam van het archief, de naam van de archivaris, de plaats waar het ligt, (evt. met een foto van het gebouw er bij) eens af en toe in herinne ring te brengen. Een tweede groep, die u moet trachten te bereiken, en dat is een groep waar het specifiek om het inzicht gaat, zijn de leerlingen van de kweekschool en de hoofden van scholen. [91

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1964 | | pagina 8