wezen krijgen, en voor wie geschiedenis een enigermate vormend element is in de persoonlijkheidscultuur of in de cultuurschat die zich met zich mee dragen. Al die mensen kan duidelijk gemaakt worden dat geschiedenis uit archieven wordt opgebouwd dat er een dienst in Nederland bestaat die goed functioneert en die tot de beschikking staat van een ieder die zich daar voor interesseren wil, dat is de tweede educatieve taak. Ook hier kom ik straks met de uitwerking. De derde educatieve taak die ik het belangrijkst acht, is het prikkelen van de zelfwerk zaamheid. Wij leven in een tijd van voetballen en televisie aan de ene kant, maar aan de andere kant is er een stijgende neiging bij grote groepen mensen om tot productieve vrijetijdsbesteding te komen van een intellectueel, min of meer fascinerend karakter. Ik ben van mening en ik zal straks wederom specificeren wat ik daarvan denk dat daar ook voor de archieven zeer grote, tot nu toe grotendeels onaan geroerde mogelijkheden liggen, en dat wanneer er op dit gebied initiatieven worden genomen het archiefwezen zich grote verdiensten voor het Nederlandse volk in reële zin kan verwerven. Kan men het hele probleem van de public relations nog min of meer zien als liggende in de belangensfeer van de archieven zelf, het bren gen van meer levensgeluk door middel van een interessante bezigheid aan duizen den mensen is inderdaad een objectieve maatschappelijke taak, die, als zij goed vervuld wordt, ook weer positief werkt op doelstelling numero 1, het propageren van de archieven als zodanig. Mijnheer de voorzitter, ik heb hier ook al een praktisch voorbeeld bij de hand, hoe dat gebeuren kan. Wij zien op het ogenblik een steeds toenemende belang stelling voor de archeologie in Nederland. Een belangstelling in lekenkringen. Ik herinner u aan het tijdschrift: 'Westerheem', en wanneer u allerlei locale publica ties leest, bijvoorbeeld (zoals ik gisteravond gedaan heb) de Drentse Volksalmanak van 1963, dan ziet u daarin dat het grootste gedeelte van het werk van het archeologisch instituut in Groningen zelfs in feitelijke zin al niet meer gedaan zou kunnen worden zonder de hulp van geïnteresseerde dilettanten. U krijgt op het ogenblik, óók op het platteland, geen mensen meer die vies en zwaar graafwerk willen doen, staande in putten in het water, anders dan voor zeer hoge lonen; als u ze überhaupt nog krijgen kunt. Want het is tenslotte altijd een werk voor zes weken o.i.d., en niemand loopt op 't ogenblik meer voor zes weken weg, tenzij het loon exorbitant hoog is. Dat betekent, dat er in Nederland praktisch geen cpgravingswerk meer gedaan zou kunnen worden, voorzover de vaste ploegen van de archeologische diensten, eigenlijk ook enthousiasten, daarvoor niet dispo nibel zouden zijn en wat doet men nu: men weet al deze jongen mensen zodanig te boeien, door hun tussentijds eens wat te vertellen, door hen bij het doel te betrekken etc., dat zij bereid zijn te gaan graven en niet alleen studenten, maar ook h.b.s.'ers, mulokinderen Vtc., véél meer dan men denkt dat überhaupt in zulke wetenschapelijke vragen geinteresseerd zoüden zijn. Nu hebben natuurlijk ik ben allerminst een illusionist de archeologen een zekere voorsprong. Het werk gebeurt in de openlucht, het is sportief, het gebeurt in teamverband en het gebeurt in gemengd verband waarin voor die leeftijd een [88] grote aantrekkelijkheid zit. (hilariteit). Ja, zo moet men feitelijk het leven bekijken. En omgekeerd is het ook zo, dat archeologen het grootste belang bij deze figuren hebben, in de eerste plaats omdat ze willen graven en in de tweede plaats omdat ze de instituten waarschuwen, als er ergens een paar scherven uit de grond komen. Zij zijn de voorposten van de archeologische diensten. Het ligt voor de hand, dat op die punten in de maatschappij, waar behoefte en aanbod dicht bij elkaar liggen, eerder initiatieven ontwikkeld worden, dan op die punten waar dat niet het geval is. Het ligt in de archiefdienst natuurlijk anders, men heeft een betrekkelijk beperkte personeelsbezetting, men meent de leek niet nodig te hebben en als hij komt is hij eigenlijk een belasting. Net zoals dat op een kantoor gaat, waar men zo overbezet is met werk dat men maar liever geen nieuw personeel meer aanneemt, omdat men zegt: 'Dan moet je de mensen eerst alles leren, daar heb ik geen tijd voor'. Mijnheer de voorzitter, zo'n zaak staat op springen. Zo is het natuurlijk ook min of meer in een dienstbetrekking, waar men geen vrijwillige aanbiedingen meer aanvaarden wil, ómdat men zegt: 'Wij zijn zo overbezet, dat we die mensen nau welijks de noodzakelijke handelingen bij kunnen brengen'. Ik kom nu tot het punt: wat gebeurt er op dit gebied. Het is altijd goed je aan het buitenland te spiegelen. Nu is de heer van der Gouw zo vriendelijk geweest om samen met de heer Verburg het een en ander van het Rijksarchief bij elkaar te slepen, omdat ik voor dit punt van mijn betoog niet zonder deskundige bijstand kon. Dat is ook al weer een kwestie van effieïentie, het kost veel te veel tijd om het zelf te gaan opzoeken, ook al kun je het tenslotte wel vinden, maar het was erg prettig. Nu heb ik gezien, dat in Frankrijk, op dit gebied, enorm veel gebeurt. Dat er eigenlijk alléén in Frankrijk veel gebeurt. Ik zou moeten zeggen: Beieren is voor gegaan, merkwaardig genoeg, daar hebben ze er sinds '45 een speciale man voor, maar dat zal een uitvloeisel zijn van de politieke situatie van dat ogenblik, toen men natuurlijk streefde naar nieuwe dingen die wel aardig leken. Verder is er in Denemarken iets uit de bus gekomen, mede in het verband van een tentoonstel ling, (dat zou voor Nederland ook heel interessant zijn!) over het honderdjarig bestaan van de Grondwet. Wij krijgen nu het vijfhonderdjarig bestaan van de Staten-Generaal. De heer Jonkman, de voorzitter van de Eerste Kamer, is bezig, daar iets voor op te zetten, en het zou denkbaar wezen dat een zeker samenspel tussen het archiefwezen en de Staten-Generaal hier ook wel tot gunstige resultaten voor het archiefwezen zou kunnen leiden. Al kan men natuurlijk niets beloven. Het is vaak in de wereld zo, dat men zo'n toeval aangrijpen moet, zo'n 'Kernstunde der Geschichte', om het wat onbescheiden te zeggen. Dat is dus wat er in het bui tenland gebeurt; ook in Engeland wordt iets gedaan, in Amerika evenzo, maar daar richt men zich toch wel in het bijzonder tot de studenten. Dat kan daar natuurlijk ook veel gemakkelijker dan hier, omdat de Amerikaanse studenten een driejarige algemene vooropleiding hebben van algemeen-culturele, filologische en historische aard, en dan ook tijd hebben om met bepaalde archieftechnieken vertrouwd te worden gemaakt. Als u leest wat daarover gepubliceerd is dan zult u ook zien, dat men ook daar ogenblikkelijk bij dat vertrouwd maken van de studenten (dus [89]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1964 | | pagina 7