ken valt. In Gelderland is vaak gevraagd naar materiaal voor de scholen; Wij hebben er de tijd en de mensen niet voor, het is trouwens ook moeilijk om iets voor dilettanten te vinden. De heer Mey suggereert dat de NJBG behulpzaam zou kunnen zijn bij het samenstellen van materiaal voor de scholen, dat door de leerlingen onder leiding van docenten verwerkt kan worden. Hij denkt aan on derwerpen uit de regionale geschiedenis, toegelicht met behulp van vooral beeldend materiaal (munten, zegels, kaarten, ook archiefstukken). Spr. heeft lezingen ge houden waarbij hij lichtbeelden van charters toonde. De belangstelling van de toe hoorders zakte weg, zodra de charters op het doek kwamen: men kon ze niet lezen. Daarom zouden de docenten de leerlingen iets moeten bijbrengen van het oude schrift, (de verg. geeft zijn twijfel te kennen). Spr. verduidelijkt dat hij niet doelt op een volledige cursus paleografie, maar op een verklaring van enkele typische kenmerken van een niet te moeilijk schrift, hetgeen bij de 11. een 'aha-Erlebnis' teweeg kan brengen. Spr. meent dat de 11. op een dergelijke wijze wel geboeid kunnen raken. De heer Formsma heeft ervaren, dat afbeeldingen van charters op doek juist de aandacht spannen. De heer Mey beaamt dat afbeeldingen pakken (voorwerpen, portretten, zegels en een enkel charter) maar een aantal charters niet meer. De heer Ketelaar voelt het passief contact met de stukken, vooral wan neer er getransscribeerd en vertaald moet worden, als een bezwaar. NJBG-leden zijn geen didactici, daarom lijkt hem het plan van de heer Mey (projecten voor het onderwijs voorbereiden) niet wèl uitvoerbaar. Een en ander sluit samenwerking met geschiedenisleraren niet uit. Projectie van archiefstukken doet de schokwer- king verloren gaan, anderzijds kan een afbeelding dikwijls indruk maken. (b.v. 'Dit is het oudste stuk van Het lezen van populair-wetenschappelijke histo rische literatuur leidt z.i. bij veel mensen tot het verlangen, de oude stukken zélf ook eens te zien. De samenstelling van een lijst van bruikbaar archiefmateriaal zou in een behoefte voorzien. Het personeelsbeleid op de archieven zou op het aantrekken van didactische krachten gericht moeten worden. Het gemeentearchief van Leiden is een gunstig voorbeeld: de instelling van het personeel aldaar is zo danig, dat wie eenmaal daar is geweest, zeker terug komt! (applaus van de ver gadering voor mej. Versprille). De heer Ketelaar zegt niet te bedoelen dat de NJBG-leden op klaargemaakt materiaal moeten afkomen. Hij noemt als voor beeld het inschakelen van de NJBG door de Rijksdienst voor Monumentenzorg, voor archiefonderzoek. Evenals bij de archiefdienst zelf zal er dikwijls sprake zijn van kleine, incidentele projecten, die in beperkte tijd worden voltooid. De heer van Buy tenen meent dat de heer van Riel gisteren uit een leegte sprak, de heer Baudot daarentegen uit een volheid. M.a.w.: het nationaliteitsgevoel is een voor waarde voor het op gang komen van dit werk. In Friesland gaat dit, als we de krachtige steun van de Fryske Akademy zien, met een speciale functionaris (een oud-directeur van de Normaalschool) die zich bezint op de didactische kant. Elsevier heeft de uitgave van een Friese Encyclopedie aangedurfd; hij acht dit voor Limburg ook niet onmogelijk. Een en ander zal hier langzaam moeten groeien; Frankrijk heeft het nationaal pathos om aan te knopen. Spr. concludeert dat het een zeer nuttige zaak is, maar wèl een van lange adem. De heer Ketelaar hoopt, [80] dat de archivarissen spoedig zullen beginnen met het uitstoten van die adem. (hila riteit). Nationaliteitsgevoel bestaat hier z.i. wel degelijk, regionaal b.v. in Am sterdam en Rotterdam. Op Amsterdamse scholen past men ook het concentrisch geschiedenisonderwijs toe (school-stad-gewest-land-enz.). De opvatting dat het ar chief een wetenschappelijke instelling is moet geen beletsel zijn voor een ontwik keling in didactische richting. Het sociaal prestige van de archivaris moet en kan tegelijkertijd ook verbeteren; het moet niet meer voorkomen, dat men raar wordt aangekeken als men zegt archivaris te willen worden, zoals spr. her haaldelijk overkomt, (hilariteit). De heer Wartena wijst op een moeilijkheid bij het onderzoek in de regionale ge schiedenis: de bronnen liggen dikwijls zeer verspreid. In het archief van het Hof van Gelre in Arnhem bevinden zich talrijke dossiers over Limburg. Daar heeft nog nooit een Limburger naar gekeken. Spr. suggereert het samenstellen van een kaart systeem waar dergelijke gegevens in verwerkt worden. Dat zal alleen uitvoerbaar zijn met behulp van een zeer groot aantal amateurs. De heer Ketelaar meent dat die onwetendheid te wijten is aan het archief, c.q. de archivaris, waar, of met mede weten van wie, de onderzoekers beginnen. Overigens vindt hij de suggestie waar devol. Het al of niet slagen zal voornamelijk afhangen van de archivaris(sen) in kwestie. De heer Scherft gelooft niet dat serieuze bezoekers worden afgestoten door het leeszaalpersoneel. Wèl is er sprake van drempelvrees. De leek weet niet wat hij ziet als hij voor een archief staat, en hij weer niet wat hij ermee moet doen. Spr. voelt veel voor een Inleiding, maar laten we die dan vooral eenvoudig houden. Zouden enige afleveringen van Fibula hier niet aan gewijd kunnen wor den? De heer Ketelaar constateert deze drempelvrees ook t.a.v. bibliotheken; zelfs bij studenten merkt men het op! Een inleiding die aandacht besteedt aan de organisatie van het archiefwezen (waarbij het hoe en waarom van archiefvorming ter sprake komt) lijkt hem juist heel instructief. Hij wil geen gedegen Europees overzicht, maar een enkele aanwijzing, met name over afwijkingen van de Neder landse organisatie. (Van belang i.v.m. buitenlandse reizen). Een aan deze materie gewijde aflevering van Fibula zou te beperkt van lezerskring blijven. Spr. con cludeert dat zo'n inleiding de problemen moet aanstippen, zonder af te schrikken, en de basiskennis leveren, waarbij, zoals de heer Scherft al opmerkte, de paleo grafie voorop dient te staan. Mejuffrouw Versprille knoopt hierbij aan. Zij weet uit ervaring dat het schort aan de kennis van het oude schrift. In Leiden zal een cursus komen, waarschijnlijk in het Gymnasium. (Het archief kampt met ruimte gebrek). Men moet het niet te groot zien en met clubs en grote projecten beginnen. Zodra men vaste voet heeft, komt het grote project vanzelf. De heer Ketelaar beaamt dat men ook weer niet moet dwingen tot archiefbezoek, maar moet attenderen op mogelijkheden. Een manier om dit te bereiken is volgens mej. Versprille het ontvangen van scholen. Zij heeft op het Rijnlands Lyceum twee ochtenden door de leerlingen vragen laten stellen over allerlei historische onderwerpen. Dit bleek in een behoefte te voorzien; er is ook een boekje over verschenen. De heer Ketelaar deelt mee dat Leiden vanwege deze activiteiten door de andere afdelingen van de NJBG benijd wordt. Maar veel docenten zullen z.i. [81

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1964 | | pagina 3