voor het educatieve werk op den duur een aparte functionaris wordt aangetrokken. Spr. heeft Friesland als voorbeeld genoemd, omdat daar vanouds een vrij sterke sociale differentiatie was en men in Leeuwarden voor de autoriteiten nogal veel eerbied vond, naast veel kritiek, (hilariteit). De heer Werkman deelt mee dat hij een overdruk van een artikel van zijn hand over het Rijksarchief in Drente, dat indertijd in de Prov. Drentse Courant is verschenen, aan iedere nieuwe Gedepu teerde toezendt. Hij merkt nog op dat in de Drentse archieven van de 19e eeuw veel berichten over opgravingen en toevallige vondsten zitten, waar de tegenwoor dige archeologen veel profijt van kunnen trekken. Een artikel van zijn hand over het gunstig oogstjaar 1857 trok veel belangstelling. Het Drents Landbouwblad gaf hem hiervoor zelfs een honorarium! (hilariteit). De heer van Riel antwoordt, dat het inderdaad de kunst is om de interesse te treffen. Mejuffrouw Jurriaanse infor meert of aan de opleiding voor archivaris niet een psychologische touch gegeven kan worden; zij denkt hierbij aan een les op de Rijksarchiefschool over personeels beheer en de omgang met het publiek. De voorzitter vindt dit een belangrijk punt, maar meent dat men de mogelijkheden van de eenjarige cursus niet moet over schatten. Men kan echter wel tips geven. De heer Wartena attendeert op de moge lijkheid, maandelijks in de pers de aandacht op het archief te vestigen. De heer van Riel zegt dat de provinciale pers zit te springen om boeiende en nieuwe artike len. De moeilijkheid is: men moet capabele mensen vinden, die in journalistieke stijl kunnen schrijven. Wanneer men niet geoefend is, kost het schrijven van zo'n artikel al gauw 2 a 3 dagen. Men neemt daarbij een zware taak op zich. Het zou overigens een uitnemende aanloop tot het kweken van meer begrip voor het archief zijn. Spr. noemt als voorbeeld van de grote werking, die archiefstukken kunnen heb ben, de Landesausstellung te Zürich in 1939, waar de Zwitsers door middel van stambomen met commentaar een mentale voorbereiding op de oorlog gegeven werd. De heer Mey meent, dat autoriteiten (hoofden van dienst etc.) te weinig van het archiefwezen weten. Zij moeten worden ingelicht. Wanneer we het onderwijs gaan benaderen, verwacht men daar wel iets meer van ons. Dan is de vraag: wat kunt u ons bieden? Voor gedetailleerde voorbereiding hebben wij geen tijd, en trou wens ook geen gebouw, (hilariteit). De voorzitter deelt mee, dat men in Frankrijk voor die moeilijkheid een oplossing heeft gevonden, zoals we 's middags van de heer Baudot zullen horen. Tot slot dankt de voorzitter de heer van Riel nogmaals hartelijk voor zijn inte ressante voordracht. Hij citeert nog de opmerking van de spreker: men moet er fantasie voor hebben, en spreekt de hoop uit dat deze rede een en ander heeft gestimuleerd. Tijdens de middagzitting spreekt de heer M. Baudot, Inspecteur-Général des Archives de France, te Parijs, over 'Expériences franpaises et matiére de la mission éducative des archives' (voor een samenvatting in vertaling van deze voordracht zie hierna p. 96). Op een vraag van de voorzitter deelt spr. mee dat de docenten van de 'service [78] éducatif' door het Min. van Onderwijs worden betaald. De archieven hebben hier voor geen credieten. De heer Formsma vraagt of er selectie van de leerlingen plaats heeft. Dit is het geval wanneer de klassen groot zijn, dan splitst men in groepen van 12-15 leerlingen. In sommige gevallen is de deelname vrijwillig, de belang stelling van de meisjes en van de leraressen blijkt dan het grootst te zijn. De heer Pirenne informeert naar het aandeel van de universiteiten. Over het alge meen leven archief en universiteiten gescheiden. Bepaalde gunstige uitzonderingen zijn: de universiteiten van Caen en van Aix (van beide universiteiten plm. 13.000 archiefbezoeken per jaar). Op een vraag van de heer Beijerman, of het succes van deze educatieve methode wellicht te wijten is aan de grote historische interesse van het Franse volk, antwoordt de heer Baudot dat de belangstelling b.v. voor historische krantenrubrieken inderdaad groot is. Er is zeer sprake van een grote eerbied voor het verleden bij het Franse volk. Spr. vermeldt nog, dat ook in Frankrijk het geschiedenisonderwijs bedreigd wordt door de zich steeds uitbrei dende exacte vakken. De voorzitter concludeert in zijn dankwoord dat Frankrijk een goed voorbeeld inzake de educatieve taakvervulling geeft. Hij hoopt in Nederland in de nabije toekomst hetzelfde te zien. Aan het einde van de eerste studiedag houdt prof. dr. Et. Sabbe, Algemeen Rijks archivaris van België, een niet in het stencil aangekondigde, rijkelijk met humor gekruide voordracht over de 'educatieve taak van de Belgische archieven' (een samenvatting hiervan zie p. 99). Op de ochtend van de tweede studiedag spreekt de heer F. C. J. Ketelaar, Organi satie-secretaris van de Nederlandse Jeugdbond ter bestudering van de Geschiedenis, over de 'archieven en de jeugd' (zie hierna p. 100). De heer Formsma, die de vergadering op deze dag presideert, merkt na afloop van de voordracht op dat de heer Ketelaar de archivarissen een spiegel heeft voorge houden, waarin zij hun tekortkomingen kunnen zien. De heer Ketelaar antwoordt dat hij hoopt op een uitgebreide en felle discussie met veel vragen. De discussie na de voordracht van de heer van Riel stelde hem enigszins teleur. Zou de vergadering voor één keer een blijkbaar bestaande traditie opzij willen zetten? (hilariteit). Na de koffiepauze, tijdens welke men zich op een en ander kan bezinnen, opent de heer Mey de discussie met de mededeling, dat de woorden van spr. hem uit het hart zijn gegrepen. De moeilijkheid is: wij moeten eerst ingespeeld raken. De ar chiefdienst totnogtoe een wetenschappelijke instelling is er niet op ingesteld. Publicaties moeten er komen. Wij hebben al het boekje over paleografie van de heer Brouwer, en drie delen in de serie Archivistica (Publicaties van de Archief- school, uitg. Tjeenk Willink). Er moeten echter nog eenvoudiger boekjes komen. Het vormen van een museum heeft een nadeel. Hier geldt: kijken, niet aankomen. Wij moeten de mogelijkheid tot zelfwerkzaamheid scheppen. In de archeologie gaat dat eenvoudiger. Wij zouden iets moeten scheppen waar makkelijk in te wer- [79]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1964 | | pagina 2