Boekbespreking
Indien dus een gemeenteraad ter uitvoering van artikel 23 een regeling in boven
bedoelde geest zou maken, zou deze raad zodoende treden in het regelen niet van
de zorg, maar van het beheer en daarmee de letter van de wet geweld aandoen.
Ik laat nu maar buiten beschouwing, of een gemeenteraad op zichzelf als het
meest geëigende orgaan moet worden beschouwd om zoiets als het archiefbeheer
tot in de details te regelen; dan wel of het in één regeling samenvatten van beheers-
voorschriften voor registratuur èn archiefdienst in gemeenten, waar deze laatste
een zelfstandige tak van dienst vormt, wel zo aanbevelenswaard is. Ik ben geneigd
hierbij enkele vraagtekens te plaatsen, maar het is eigenlijk overbodig daarop in
dit verband nader in te gaan. Het is hier immers niet de vraag wat al of niet wen
selijk is, maar uitsluitend wat de wet in artikel 23 van de gemeenteraad verlangt
en dat is: het vaststellen van een regeling in zake de door b. en w. uit te oefenen
zorg voor de gemeentelijke archiefbescheiden en anders niet.
Houdt men zich dit goed voor ogen, dan is het duidelijk, dat de officiële inter
pretatie van het begrip zorg' het richtsnoer moet zijn. De elementen van de zorg
zijn daarin met zoveel woorden aangeduid en hieraan zal de raad in zijn regeling
gestalte moeten geven. Verder zal deze regeling geen voorschriften kunnen be
vatten voor de ambtenaren, die met het beheer van de archiefbescheiden zijn be
last, maar uitsluitend de taak moeten omschrijven van het met de zorg belaste
orgaan, dus van burgemeester en wethouders. De raad zal dus kunnen bepalen,
dat b. en w. zorg hebben-te dragen voor de inrichting van archiefruimten, die aan
de eisen beantwoorden; voor het aanwijzen van beheerders van de lopende ar
chieven en het aanstellen van het nodige personeel; voor het vaststellen van de
voorschriften voor het beheer zowel van de lopende archieven als van die, welke
naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht; en voor het opvoeren van de be
nodigde gelden op de gemeentebegroting. Tenslotte kan de raad aan b. en w. nog
de verplichting opleggen tot het uitbrengen van een jaarlijks verslag omtrent de
wijze, waarop aan de behartiging van de zorg is voldaan.
Aldus zal de raad op zinvolle wijze en overeenkomstig de bedoeling van de wet
gever de in artikel 23 gegeven opdracht ten uitvoer kunnen leggen. Opmerking
verdient nog, dat de voorschriften voor het beheer (besluit post- en archiefzaken,
reglement voor de archiefbewaarplaats) hierdoor tevens hun juiste grondslag ver
krijgen: zij worden door b. en w. gegeven uit hoofde van de hun opgedragen zorg.
Daar lijkt mij ook uit praktisch oogpunt alles voor en niets tegen te zeggen. Waar
dergelijke beheersvoorschriften reeds bestaan, zijn zij meestal bij besluit van
b. en w. tot stand gekomen en kunnen zij dus in deze vorm worden gehandhaafd;
waar dit niet het geval is, zullen b. en w. hierin moeten voorzien, waarbij van
reeds bestaande voorbeelden gebruik kan worden gemaakt.
Laat mij besluiten met de wens, dat zowel de uit te vaardigen regelingen voor de
zorg als de daaruit voortvloeiende voorschriften voor het beheer in de toekomstige
praktijk van ons gemeentelijk archiefwezen geen dode letter zullen blijven, maar
nauwgezet mogen worden nageleefd; dat papieren regelingen weinig uitwerken zo
lang de wil ontbreekt om ze ook daadwerkelijk ten uitvoer te leggen, weten wij
maar al te goed. W. J. van Hoboken
122]
Dr. L. Pirenne Dr. WFormsma. Koopmansgeest te 's-Hertogenbosch in de
15e en 16e eeuw. 1962, XIV en 119 blz.
's-Hertogenbosch neemt, om meer dan één reden, in de geschiedenis van de
Nederlandse steden een merkwaardige plaats in. Eensdeels omdat het, ondanks het
aanvankelijk karakter niet van gegroeide, maar van gestichte stad, korte tijd later
een stadsrecht heeft gekregen dat voor geen der portus-steden onder doet en dat in
de geschiedenis der Nederlandse stadsrechten een belangrijke plaats (filiatie Leu
ven - Den Bosch - Haarlem enz.) heeft ingenomen. Anderdeels omdat het tot voor
kort op economisch gebied vrijwel onbekende Den Bosch niettemin in de verre-
handel van de 15e en 16e eeuw een niet onbelangrijk aandeel heeft gehad. Dit
aspect wordt m.n. in de bijdrage van onze Bossche ambtgenoot duidelijk gemaakt.
Zijn aandeel in deze verhandeling, verschenen als dl. X van de Bijdragen tot de
sociale en economische geschiedenis van het zuiden van Nederland, is niet alleen
van belang voor de economische geschiedenis der stad, maar evenzeer een be
scheiden het woord is van de auteur doch welkome bijdrage tot die van het
westeuropese handelsgebied op de kentering der tijden, waarover in de laatste
jaren met Antwerpen als centrum, zoveel verschenen is. Aan de hand vrnl. van de
protocollen van vrijwillige rechtspraak, van 1389 tot 1809 vrij volledig bewaard,
behandelt Pirenne de lombarden, de handelsbetrekkingen van Bossche kooplieden
met Skandinavië, Duitsland (p. 23 vlg. belangrijke opmerkingen over de verhou
ding tot de Hanze), de Maashandel (p. 32 vlg. welkome aanvulling van de disser
tatie van Turlings hierover) en de betrekkingen met Holland en die met Brugge,
de beroemde Antwerpse en Berger markten, en Spanje. Ten slotte wijdt hij enige
beschouwingen aan het kasboek van Jasper van Bell, wiens over de jaren 1564-1568
lopend kasboek vervolgens door Formsma wordt uitgegeven.
Deze koopman Calvinist 'van het eerste uur' die oorspronkelijk vrnl. lijn-
watier was niet zonder reden noemt Coornaert1 Den Bosch in de 16e eeuw
een 'marché déja connu de toiles' handelde later vrnl, in spelden en messen,
produkt der Bossche industrie, vrnl. naar Spanje, en wij mogen dankbaar zijn dat
het Formsma ten langen leste gelukt is deze publikatie onder dak te krijgen. Deze
kant van het kasboek, ook overigens van belang, biedt ons materiaal over een
merkwaardige locale industrie2 en voor de handelsbetrekkingen met Spanje in die
1 E. Coornaert, Les Francais et le commerce international a Anvers, fin du XVe-XVIe
siècle (1961) I p. 165.
2 Spelden e.a. metaalwaren van Den Bosch waren in de algemene literatuur alreeds
bekend (zie b.v. A. Schulte, Geschichte der grossen Ravensburger Handels Gesellschaft
(1923) p. 204 vlg.).
[123]