nivelleren. Met al zijn kennis schiet het zijn eigenlijke doel voorbij; het vormt
nauwelijks meer. Tegenwoordig kent men in de z.g. semi-concentrische methode
een niet steeds geslaagde poging om tot vereenvoudiging te komen door een soort
twee-ronden-systeem: in de lagere klassen wordt in één ruk de gehele geschiedenis
afgewerkt en daarna kan men in de (twee) hogere klassen de 19e en 20e eeuw
wat meer 'uitdiepen'. De eerste ronde ontaardt daarbij helaas al te vaak in een
akelige 4e-handse handboekennapraterij in een afschrikwekkend tempo. Nieuw
bloed is hard en hard nodig. 'Historisch' bloed dat naar en van het hart stroomt:
d.w.z. bloed in de vorm van oorspronkelijke en concrete historische resten.
Dat dat 'bloed' o.m. van u moet komen is nu wel evident. U kunt immers een
overvloed van bepaalde historische resten leveren, i.e. documenten. En u weet
even goed als ik dat dit terrein nog vrijwel volledig braak ligt. Maar met de con
statering dat het archiefwezen de docent en de leerlingen in de geschiedenis de
hand wil reiken, wordt een ware knuppel in het hoenderhok geworpen, als u aan
de realisering ervan gaat denken. Zeker, in theorie zit het allemaal prima: laat de
leerlingen zo veel mogelijk naar de archieven komen en kennis nemen van de
folianten, of laat hen dan tenminste reproducties bestuderen, als zij niet zelf kunnen
komen. Dit is nu alles goed en wel, maar hier rijzen meteen een aantal vragen:
Wélke folianten; hoé neemt hij/zij kennis van; hoè pas je die extra tijd in, in hèt
lesrooster; hoè pas je dat extra-kennisnemen in, in de traditionele leermethode
en leerstof? Hier liggen vele voetangels en klemmen! Maar niettemin, het zal er
toch van moeten komen. Ons geschiedenisonderwijs moet weer op zijn beide benen
gezet worden en van zijn zweefvlucht in 't langzamerhand luchtledige terugkeren
op de aarde, en bij de mensen; bij de mensen die in de concrete dimensies van
ruimte en tijd de geschiedenis maakten.
Onderschat u de problemen van een dergelijke salto mortale niet: een traditie
van eeuwen zou uit haar voegen gelicht moeten worden! En vergeet u niet, dat wie
een bres zou willen slaan in het rayon van het geschiedenisonderwijs, dan toch
onmiddellijk te maken krijgt met het gehele (traditionele) onderwijskader, waarin
de geschiedenis immers is opgenomen. Het is daarom geraden, met enige voor
zichtigheid te werk te gaan. Zelfs de meest radicale nieuwlichter zal dienen te aan
vaarden, dat hij met forcerende experimenten slechts weerstanden opwekt; wat niet
wegneemt dat er ook ruimte en gelegenheid moet worden gevonden voor zijn
experimenten.
Wat kan dan, met enige voorzichtigheid, de bijdrage van het archief zijn aan het
geschiedenisonderwijs? En dan bedoel ik: aan het geijkte geschiedenisonderwijs.
Het archief kan dan 'supplementair' functioneren. Het geijkte onderwijs wordt
hierbij geen geweld aangedaan: het archief levert zo veel mogelijk aanschouwelijk
materiaal ter verlevendiging levend maken) van de tekst. Dat 'leveren' kan ge
beuren door een aantal reproductiies van archiefstukken in leerboeken, in z.g.
pochettes en via dia's. Het kan ook plaats vinden door bezoeken aan exposities
van originele archivalia, die men dan zelfs even in handen mag krijgen. Het archief
kan ook bijdragen door teksten te leveren voor z.g. leesstukken. In deze leer-context
is het archiefstuk niet strikt noodzakelijk, het is supplementair maar daarom
[112]
toch beslist van betekenis, al was het alleen al om de tekst en uitleg meer overtui
gingskracht meer 'tijdlading') te verlenen. Moderne leerboeken als 'Novem' en
het boek van Wigman zijn al bezig in deze richting. Het boek van Wigman in het
bijzonder puilt uit van leesstukken, zonder dat daar veel mee gedaan kan worden:
de tekst is er óók nog. De verwerkelijking van een en ander levert overigens menig
probleem op, in het bijzonder ten aanzien van de keuze van de meest geschikte
documenten, die hierbij getest moeten worden op hun aanschouwelijkheid, directe
aanspreekbaarheid en aanpassing aan de tekst en aan de intellectuele rijpheid van
de leerling. Met andere woorden: nauw overleg tussen archivaris en leraar/auteur
is dringend noodzakelijk.
Zonder nu de waarde van de z.g. supplementaire methodiek te betwisten moet
men toch vaststellen dat op deze wijze niet voldaan wordt aan de eis van een echt
binnendringen van de tijdswerkelijkheid. De aanraking met de tijd-dragers (i.e. de
archivalia) blijft hangen aan de buitenkant. Daarom zou het de meest ideale aanpak
zijn, deze tijddragers zélf als ontsluitingsobjecten te laten fungeren. De leerling
moet dan aan de hand van eigen raadpleging en exploratie, zoveel mogelijk van
authentieke bronnen, de tekst samenstellen, of althans: een tekst vervaardigen.
Een tekst, die dus tot bewustzijn brengt wat een document (ver-)bergt. Dat docu
ment vervangt, komt in de plaats van, een tekst. Het functioneert dus complemen
tair. Natuurlijk, er komt heel wat bij kijken, wil men een dergelijke aanpak
adequaat laten verlopen. Bijvoorbeeld: vóór alles komt het aan op een herziening
van onze z.g. kwantitatieve en naar volledigheid strevende doceermethode.
'Weniger ist mehr' zei eens een Duits hoogleraar in de fysica, Wagenschein.
Vooral in de hogere leerjaren zal men het moeten aandurven om zich naast een
chronologisch schema op bepaalde historisch significante gebeurtenissen te
concentreren. Daarvoor is een kwalitatieve selectie nodig en een didactiek die veel
meer naar de diepte gaat. Deze concentratie van de leerlingen op die historisch-
significante gebeurtenissen impliceert een actieve leermethode met een sterk explo-
ratief karakter. Op school dienen daartoe hetzij reproducties, hetzij leesteksten
(ontleend aan de oorspronkelijke stukken) tot grondstof. In de archieven dient de
scholier bepaalde authentieke stukken (niet te lang, en wél zeer 'geladen' archivalia)
in eigen hand te krijgen. In eigen hand: om er als het ware tastbaar door getroffen
te worden 'dit hier hééft Willem van Oranje gedacht, geschreven en gevoeld';
'dit is een plakkaat'; etc.). Dit aandachtig, peinzend, ja mediterend in eigen han
den houden is m.i. essentieel. Wat er verder met een document gedaan moet
worden, mede aan de hand van de nodige aanwijzingen, rondt de beleving af
(als het goed is); n.l. een verdieping in hetgeen er staat, en een zich bewust maken
van de zin en de betekenis daarvan. De zorgvuldige keuze en aanbieding van deze
kern-documenten de documenten met de grootste potentie aan 'time-thrill'
daarin schuilt m.i. de quintessens van hetgeen het archiefwezen aan het ge-
schiedenisonderwijs-nieuwe-stijl bieden kan.. Door de directe aanraking en om
gang van déze categorie archivalia zal de zozeer begeerde 'tijdvonk' moeten in
slaan. En het is die vonk, waardoor kennelijk de poort ontsloten moet worden
om de 'tijdstroom' in zichzelf toe te laten.
[113]