Alberts aan te halen, (in zijn inaugurele rede 'Ago et Credo' in maart 1961, spre kend over het saamhorigheids- en verbondenheidsgevoel in de verschillende regio nes van ons vaderland: 'De aanwezigheid van deze gevoelens is één van de grondslagen waarop de be langstelling van de individu voor de geschiedenis berust. Daar waar deze gevoelens uit hoofde van geboorte, herkomst of langdurig verblijf het sterkste zijn, kan de historicus zijn missie aanvangen. Daar ligt allereerst een taak voor de gewestelijke geschiedenis, want het is niet alleen duidelijk, dat op dit verbondenheidsgevoel een beroep gedaan moet worden, maar ook dat aan dit gevoel de gelegenheid ge boden moet worden zich te ontwikkelen. Dit laatste is slechts mogelijk als de regionale geschiedenis bestudeerd wordt en de resultaten daarvan door publicatie ter beschikking gesteld worden, niet slechts van vakhistorici, maar ook van brede scharen van hen, die omtrent de historie van het land van herkomst meer willen weten.' De belangstelling van de jeugd, vaak latent aanwezig, vraagt belangstelling van de kant der archivarissen, vraagt begrip van u, vraagt de bereidheid om te zoeken naar wegen om deze interesse in goede banen te leiden, dat wil zeggen over de weg van het archiefonderzoek. Ik hoop van ganser harte en ik weet zeker dat de historisch geïnteresseerde Nederlandse jeugd hierin achter mij staat dat deze inleiding iets zal kunnen bijdragen tot uw belangstelling, uw begrip en vooral, uw bereidheid. 'Het geschiedenisonderwijs en de archieven' door drs. J. H. Ringrose, leraar aan 'Het Nieuwe Lyceum' te Bilthoven. Dames en heren, Mijn voordracht valt uiteen in twee delen. Het eerste deel is een pleidooi voor het gebruik van de archieven bij het geschiedenisonderwijs; in het tweede deel wordt een praktisch voorbeeld van dit gebruik gegeven. Ik zou aan het onderwerp het volgende motto willen meegeven, dat ik ontleeend heb aan Jungs laatste boek: 'Erinnerungen, Traüme, Gedanken'. 'Je weniger wir verstehen, wonach unsere Vater und Vorvater gesucht haben, desto weniger verstehen wir uns selbst, und helfen mit allen Kraften, die Instinkt- und Wurzellosigkeit des Einzelmenschen zu vermehren'. (Jung in 'Erinnerungen, Traüme, Gedanken', p. 239). Het spijt mij, geachte aanwezigen, dat ik deze inleiding met enkele mineur-klanken moet beginnen. Wanneer ik mij afvraag, welke plaats het archiefwezen tot nu toe in ons bestel inneemt, kan ik namelijk moeilijk optimistisch zijn. Welke associaties wekt het woord 'archief' bij het gewone (ja zelfs intellectuele) publiek op, in ons land tenminste? De uitzonderingen niet te na gesproken, zijn die associaties niet opwekkend (als men er al enig benul van heeft): 'oud', 'oude boeken', 'oude folian ten', 'opbergen', 'stof', 'nutteloos', 'dood' en 'doods'. Bij degenen die beter zouden 108] moeten weten (o.a. leraren) is het eigenlijk niet veel beter. Het bestaan is dan wel bekend, maar vaak zijn zelfs de gebouwen onbekend, nog daargelaten dat het archief een rol zou spelen in hun werk en denken. Tekenend is in dit verband het kleine aantal bezoeken van scholen aan een archief, om van het gewone publiek maar niet te spreken. Intussen staat het met de associaties t.a.v. het woord 'geschie denis' niet veel beter! Over de schuldvraag wordt hier verder niet gesproken. Mijn conclusie is echter: het archief is alleen van werkelijke betekenis voor een zéér kleine groep speciaal- geïnteresseerden. Het archief leeft, zonder veel overtuiging, zijn eigen geïsoleerd leven, ten onrechte, zoals we zullen zien. Zijn er nu factoren, die het archiefwezen uit zijn isolement trachten te trekken? Is er misschien sprake van een te verwachten spontane reactie op dit wat afge trokken leven? Nauwelijks, meen ik. Zelfs geloof is, dat we, als we alles op zijn beloop zouden laten, een toestand kunnen verwachten, waarin men het bestaan van het archief nauwelijks meer opmerkt, en er, wie weet, dan zelfs een eind aan maakt, verbaasd dat men dat al niet eerder deed met dit anachronisme. Is dit een te somber perspectief? Overdrijf ik? Vermoedelijk wel, maar toch berust dit beeld m.i. niet helemaal op fantasie. Er zijn n.l. verschillende factoren, die onze toch al niet te beste tijdzin inkrimpen en vervagen. Ik noem nu alleen de voornaamste, die ook de meest formidabele is: onze eigen tijd, èn het bestel, dat ons in de nabije toekomst te wachten staat. In onze vertechniseerde consumenten maatschappij prevaleert het ogenblik; het gaat om de prikkel van buiten uit, om 't willen hebben en genieten van telkens nieuwe goederen, om het verbruiken, het nieuw zijn. Men leeft sterk in het nü, een incoherent en discontinu nü. Men heeft zo langzamerhand een afkeer van het oude, van de ouderdom en van het verleden. Maar daardoor vervreemdt men van zichzelf, van de werkelijkheid en in het bijzonder van de tijdsdimensie in die werkelijkheid en daardoor weer blijft de mens onvolwassen, infantiel. Jung zegt het aldus: 'Wir sind in einem Katarakt des Forschritts hineingestürzt, der mit umso wilderer Gewalt vorwarts in die Zukunft drangt, je mehr er uns von unseren Wurzeln abreisst. 1st aber das Alte einmal durchbrochen, dann ist es meist auch vernichtet, und es gibt überhaupt kein Halten mehr. Es ist eben gerade des Verlust dieses Zusammenhangs, die Wurzellosigkeit, die ein derartiges 'Unbehagen in der Kultur' und eine solche Hast erzeugen, dass man sich hemmungslos ins Neue stürzt, getrieben von einem zunehmenden Gefiihl des Ungenügens, der Unzufriedenheit und Rastlosigkeit'. (Ibidem, p. 239 e.v.). En deze gevaarlijke tendens zal eerder toe- dan afnemen. Onze moderne com municatiemiddelen zullen immers de tijdsvervlakking alleen maar versterken, al leen al door de aard van hun representaties! Ik verwijs o.a. naar: Ulrich Beer, 'Ge heime Miterzieher der Jugend', en in het bijzonder naar het laatste hoofdstuk van Améry: 'Geburt der Gegenwart'. Nu zult u misschien opmerken: en de vele histo rische films dan? de vele pockets over de historie en prehistorie? de vele reizen naar Pompeï, Florence, Athene etc.? Vergis u niet: deze tekenen zijn vluchtig, een 109]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1964 | | pagina 17