maakten. Deze afschriften in totaal meer dan driehonderd nummers dienen thans weer als basis voor de publicatie die aan de Brittenburg wordt gewijd, waarbij de schrijvers nu niet voor elk praktisch gegeven een bibliotheek behoeven te raadplegen, maar alles direct bij de hand hebben. Zo ook ongeveer wordt gewerkt bij het onderzoek naar de geschiedenis van de voormalige vrije heerlijkheid Elsloo, dat zich hoofdzakelijk afspeelt in het Rijks archief in de provincie Limburg. Een gedeelte van de archiefstukken kan natuurlijk niet door de deelnemende leden worden behandeld, omdat het oude schrift hen voor moeilijkheden plaatst, die slechts door kennis van de paleografie op te lossen zouden zijn. In het begin zal de medewerking van de leden beperkt moeten blijven tot het betrekkelijk een voudige afschrijven van archiefstukken, maar het feit, dat zij 'teamwork' doen en het besef dat zij hierdoor medewerken aan een groot onderzoek, maakt deze arbeid voor vele leden waardevol. Bovendien worden zij in een later stadium betrokken bij de uitwerking van de stukken waardoor zij een zeker verband tussen de stukken leren zien en een inzicht in het project krijgen. Dit inzicht is belangrijk, want maakt in het begin de leiding van het onderzoek nog uit, welke stukken worden afgeschreven, later kan dit aan de deelnemers zélf worden overgelaten en kan hen vaak ook een bepaald onderdeel van het onder zoek geheel worden toevertrouwd. Dan kunnen zij ook meehelpen bij het coördi neren van de gegevens en het samenstellen van de publicatie ervan. Is deze methode niet alleen zeer geschikt om in vrij korte tijd een groot onder zoek aan te pakken met gebruik van véél enthousiaste, vrijwillige krachten, de deelnemers maken zó op prettige wijze kennis met de praktijk van het archief onderzoek. De waarde van de aldus gemaakte afschriften mag niet worden onderschat: zij vormen ten alle tijde een gemakkelijk toegankelijke bron van gegevens. Het voor de Brittenburg verzamelde materiaal bijvoorbeeld zal, na het verschijnen van de publicatie, in zijn geheel geschonken worden aan de Rijksdienst voor het Oudheid kundig Bodemonderzoek, die hiermede zal beschikken over een volledige ver zameling Brittenburg-publicaties in afschrift, hetgeen een eventueel later onder zoek door deskundigen zeer kan vergemakkelijken. Ik noem hier nog de aktiviteiten op het gebied van archiefonderzoek van de NJBG-leden in Leiden, die nog onlangs een boekje over de geschiedenis en de bewoners van het Huis te Warmont uitgaven, dat voor een groot deel gebaseerd is op naspeuringen, op vrije middagen gedaan in het Warmondse huisarchief. De heer Van Riel en ook de heer Baudot hebben gisteren gewezen op de overeen komst en het verband van het archiefwerk en de archeologie. Als men echter stelt, een vergelijking trekkend tussen archiefonderzoek en oudheidkundig bodemonder zoek, dat het laatste méér belangstelling van de zijde van de jeugd trekt, omdat het werken op een opgraving al dan niet in gemengd verband méér werken op een archief, in de lijn van de jongeren ligt, dan vergeet men, dat juist de grote mate van 'public relations' vanuit de wereld der archeologen de interesse blijft opwekken. 104] De vergelijking met de archeologen zou ik nog kunnen doortrekken: het is op vallend, dat de levendige archeologische belangstelling van de jeugd niet direct ont staan is op het initiatief van de vakmensen, zoals ook de zelfwerkzaamheid van de jeugd bij het oudheidkundig bodemonderzoek, behoudens jn enkele uitzonde ringsgevallen, niet tot stand is gekomen op instigatie van de beroepsarcheologen. Toen enige van onze Nederlandse hoogleraren in de archeologie een aantal jaren geleden gestalte wilden geven aan een idee uit hun jeugd, door te proberen een vereniging van jonge amateurarcheologen op te richten, haalde deze poging niets uit. De oorzaak lag in het feit, dat de jeugd van nu zich niet meer op initiatief en onder leiding van ouderen wil organiseren; zij wil vóór alles zélf werken, zélf verantwoordelijkheid dragen. Wanneer dan bij dit werk een oudere wordt betrok ken, zal het initiatief daartoe uit moeten gaan van de jongeren zélf. Dit is ook een van de redenen, dat de NJBG, door en voor jongeren opgericht en geleid, zo aanslaat bij de Nederlandse jeugd. Ik ben er van overtuigd, dat het kweken van belangstelling voor de Nederlandse archieven bij de jeugd van Nederland ter hand genomen moet worden door jongeren zélf, zij het dan dat de steun en volle medewerking van de archivarissen hierbij een eerste vereiste is. Het zal daarbij vaak moeilijk zijn voor de archivaris zich te verplaatsen in de gedachtenwereld van de jongeren terwijl juist dat méé- denken met de jeugd een der grondslagen moet zijn voor een betere verhouding tussen archief en jongere. Wanneer nu vanuit de jongeren zélf, die weten wat de verlangens van de jeugd zijn, de initiatieven naar voren komen en deze initiatieven door jongeren en archivarissen gezamenlijk worden uitgewerkt, kan men er van verzekerd zijn, dat het archiefwezen een grote plaats in de belangstelling van de historisch geïnteresseerde jongere zal gaan innemen. Nu zullen er onder u zijn, die, als ik spreek van de onaangename ervaringen die de jeugd bij een bezoek aan een archief te verwerken kan krijgen, uit de praktijk gevallen kunnen noemen waarin juist voor de archivaris het contact met de jeugd een onaangename ervaring is geweest. Ik meen, dat de oorzaak hiervan gezocht moet worden in de wijze waarop de jeugd in het archief en door de archivaris wordt ontvangen en opgevangen. De jeugd vormt een speciaal publiek, dat soms op een speelse wijze moet worden tegemoet getreden. Graag zou ik van de gelegenheid gebruik maken een aantal suggesties te doen, die wellicht op enkele punten verbetering kunnen brengen: Het lijkt mij belangrijk, als er in ruimere kring aandacht wordt geschonken aan wat er in de archiefwereld gebeurt, bijvoorbeeld door middel van een vaste rubriek in de verschillende historische periodieken met nieuws uit de archieven verzorgd door een ter zake kundige. De NJBG wil graag het goede voorbeeld geven door hiervoor geregeld een aantal kolommen in haar orgaan 'Fibula' te bestemmen, wanneer vakmensen deze zouden kunnen gebruiken om berichten en wetenswaardigheden uit de archieven onder de aandacht van de lezers van 'Fibula' te brengen, rekening houdend met de speciale eisen waaraan een tijdschrift voor jongeren nu eenmaal moet voldoen. Voor ons zou dit een welkome uitbreiding zijn van de incidentele en summiere publicaties 105]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1964 | | pagina 15