De interesse voor het verleden uit zich bij jongeren op heel verschillende manier
en bovendien omvat deze interesse vele, totaal andere, facetten van de geschiedenis.
De grootste groep jongeren n.l. die belang stelt in de geschiedenis van eigen stad
of streek, is de groep die het snelst de behoefte zal hebben om door bestudering
van originele stukken rechtstreeks met de bronnen in contact te komen.
Naar verhouding minder jeugdigen zullen met het archief in aanraking komen
bij familieonderzoek; de belangstelling voor de genealogie komt bij de meesten
pas op latere leeftijd.
Een derde groep bestaat uit die jongeren, die voor een studie of scriptie op het
gebied van om slechts enkele voorbeelden te noemen economische geschie
denis, oude gilderekeningen zullen willen bestuderen of in het kader van een
rechtshistorische studie kennis willen nemen van stukken over heerlijke rechten
of die, belangstellend in de historische aardrijkskunde, op zoek zijn naar oude
kaarten en opmetingen.
Het is jammer genoeg maar al te waar dat velen en niet alleen jeugdigen
zich van een archief een volkomen verkeerde voorstelling maken. Men verwacht
óf, door het uitspreken van enkele toverwoorden, een schat aan netjes gerangschikt
historisch materiaal tot zijn beschikking te hebben óf men denkt bij het binnen
treden van het archief daar bedompte ruimten, volgestapeld met hoge stapels
papier bedekt met stof en spinnewebben te vinden en stelde zich van een archivaris
een 'Piet Perkament' voor, 'bekrompen, droog, ongelooflijk vervelend en ab
soluut verwerpelijk in de ogen van het vrouwelijk geslacht.'
Al is sinds 1894, toen men zich, volgens Muller, een archivaris zó voorstelde,
wel het een en ander veranderd, het droevige feit blijft, dat men de meest dwaze
denkbeelden aantreft over archief en archivaris.
Daarom zou het zeer zeker aanbeveling verdienen, als ook in de archiefwereld
iets méér aan 'public relations' zou worden gedaan, als iets méér moeite gedaan
zou worden de onjuiste opvattingen bij het publiek en niet alleen bij gedepu
teerden en garnizoenscommandanten te vervangen door een beter begrip van
de gang van zaken in een archief en van de rol van archivaris.
Deze opmerking geldt trouwens niet alleen voor de archivarissen, maar in even
sterke mate voor de historici, al begint men daar nu ook in te zien. dat 'het verloren
gegane contact met de tijdgenoten' herwonnen moet worden1. Bereikt men met
het herwinnen van dat contact onder meer, dat de jeugd binnen het archief komt,
er moet ook voor gezorgd worden dat de jeugd het archief gaat gebruiken bij zijn
historische studie en zich op het archief gaat thuisvoelen. Voordat het echter zover
is, zijn er nog een aantal hinderpalen die uit de weg geruimd zullen moeten wor
den. Allereerst; als wij de Provinciaal Inspecteur der Gemeente- en Water
schapsarchieven in Zuid-Holland mogen geloven 'zodra er een aantal jongelui
op een archief verschijnt, ontstaat er een actie om deze nozems zo snel mogelijk
1 Prof. Dr. F. W. N. Hugenholtz in zijn voordracht op de conferentie van de Organi
satie v. Studenten in de Gesch. in Nederland. (1962)
102]
de deur uit te werken'-. De soms ronduit vijandige stemming onder oudere bezoe
kers en archiefpersoneel is inderdaad vaak al voldoende om een eerste bezoek
van een jeugdig amateur-historicus meteen tot het laatste te maken.
Laten we echter veronderstellen, dat onze 'nozem' een dikke huid heeft en voor
de houding der aanwezigen ongevoelig is, dan nóg heeft hij niet alle moeilijkheden
overwonnen. Hij staat, met recht, als een kat in een vreemd pakhuis: weet vaak
niet tot wie hij zich moet wenden om inlichtingen, veronderstelt misschien dat hij
de archiefstukken zélf maar moet gaan halen, heeft waarschijnlijk geen vermoeden
van het bestaan van klappers of inventarissen, kortom, staat volkomen 'groen' in
het archief.
Ik vraag mij af, of het opstellen van schriftelijke richtlijnen voor hen, die voor
de eerste maal het archief bezoeken, niet de moeite van het proberen waard zou
zijn. Dergelijke gedrukte of gestencilde aanwijzingen zoals ze b.v. door enkele
Universiteits Bibliotheken worden verstrekt zouden dan kunnen bevatten: de
openingstijden van de bewaarplaats, de namen der beambten, de wijzen van aan
vragen van archiefstukken, de wijze van tekenen, de indeling van de handbiblio
theek, een kort overzicht van het aanwezige materiaal, van de aanwezige klap
pers enz. Eén en ander zou bovendien de leeszaalambtenaar enige hierdoor on
nodig geworden lasten van de schouders nemen.
Wat betreft het toezicht over de leeszaal of werkkamer waarbij ik dan nog
aanneem dat het archief beschikt over iets dergelijks naar mijn idee wordt bij
de aanstelling van een ambtenaar hiervoor wel eens te weinig gelet op de speciale
kwaliteiten die de omgang met het publiek toch eist. Door personeelsgebrek is het
op veel plaatsen dan nog zo, dat de leeszaalambtenaar ook degene is, die de ge
vraagde stukken van elders moet halen, waardoor hij vaak geruime tijd afwezig is.
Vooral een jongere bezoeker zal het dan pijnlijk vinden beslag te leggen op de
schaarse tijd van deze ambtenaar, met het oog op de andere bezoekers, die óók
hun wensen hebben. Bovendien gebeurt het maar al te vaak, dat een onervaren
bezoeker bij het stellen van een vraag de indruk krijgt dat hij, iets zeer doms heeft
gezegd of dat elk verzoek om inlichtingen slechts bij wijze van gunst kan worden
ingewilligd.
Men hoort wel een de klacht: 'de jeugd heeft tóch geen belangstelling voor het
archiefwerk'. Hiertegen meen ik met kracht te moeten ingaan, op grond van de
ervaringen die wij in de NJBG hebben opgedaan.
Deze ervaringen zijn eigenlijk niet met zuiver archiefwerk begonnen, maar met
een bibliografisch-iconografisch onderzoek, al kwam daarbij voor het kaarten-
materiaal vrij veel speurwerk in archieven aan te pas.
De werkmethode die hierbij het betrof een onderzoek naar de bij Katwijk in
de Noordzee verzonken burcht de Brittenburg werd gevolgd, kwam er op neer,
dat ongeveer veertig leden gelijktijdig, op verschillende plaatsen, op aanwijzingen
van enkele meer ervaren NJBG'ers, nagingen welke publicaties er in de loop
der eeuwen aan het onderwerp waren gewijd en hiervan letterlijke afschriften
2 Bijeenkomst v/d Vereniging van Zuid-Hollandse gemeenten (1958). (Stenografisch
verslag)
[103]