122
HET VIERDE INTERNATIONALE
ARCHIEFCONGRES
Een van de attracties van de internationale archiefcongressen is ongetwijfeld,
dat zij de deelnemers telkens naar andere landen voeren en daardoor bijdragen
tot ruimere kennis van en belangstelling voor eikaars nationale waarden en
toestanden, niet alleen op archiefgebied, maar ook in meer algemene zin. Van
Florence in 1956 naar Stockholm in 1960 betekende van het warme zuiden
naar het koele noorden, van de olijfbomen en wijngaarden van Italië naar de
uitgestrekte wouden en meren van Zweden, van de schone residentie der
Medici s naar de zo geheel anders geaarde, maar evenzeer imposante hoofdstad
der vroegere Wasa-dynastie. Voor de vaste congresgangers gelegenheid te
over tot het maken van vergelijkingen, het opmerken van contrasten, het ver
ruimen van de blik in een land, waar men anders misschien niet licht zou
komen. Het mag dan niet het hoofddoel van een archiefcongres zijn, bevor
derlijk voor het aankweken van over de landsgrenzen reikend begrip is het in
elk geval wel en dus evenzeer in de lijn van het algemene streven van de
UNESCO, die deze congressen organiseert. Voeg daarbij de gelegenheid tot
velerlei persoonlijk contact met vakgenoten uit alle delen der wereld en het
is duidelijk, dat de ideële waarde van deze manifestaties alleen reeds hun
bestaan rechtvaardigt, ook al zou men kunnen twijfelen aan het direct nuttig
effect van dergelijke massabijeenkomsten voor de beoefening van de weten
schap, waaraan zij zijn gewijd.
Men mag het dan ook een gunstig teken noemen, dat de Nederlandse be
langstelling voor dit congres evenmin als bij vorige gelegenheden beneden het
peil is gebleven, dat van het land van Muller, Feith en Fruin mag worden
verwacht. De deelnemerslijst telde 554 namen (dames en introducé's meege
rekend) uit 39 landen; de Nederlandse groep bestond uit 35 personen, waar
onder 10 dames en introducé's. Vergelijkt men dit met landen als België met
5 deelnemers, Noorwegen met 4 en Denemarken met 12, dan hebben wij uit
een oogpunt van vlagvertoon in kwantitatief opzicht geen slecht figuur ge
maakt. Aan de algemene rijksarchivaris mr. H. Hardenberg viel bovendien de
eer te beurt een der zittingen te mogen presideren. Dat het ministerie van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op het congres vertegenwoordigd was
in de persoon van de heer F. Hinrichs, hoofd van het bureau Archiefwezen
en Geschiedenis van dit ministerie, stemt eveneens tot voldoening.
Misschien zou het aantal Nederlandse deelnemers nog groter zijn geweest,
als de kosten voor velen geen beletsel hadden gevormd. Zweden is naar onze
maatstaven een duur land en de prijzen voor de in het programma opgenomen
excursies waren rijkelijk hoog. Dat de kosten voor het merendeel van onze
groep belangrijk konden worden beperkt, was te danken aan het prijzenswaar
dig initiatief van collega Oosterbaan, die voor een collectief reisbiljet zorgde
en een aantal kamers wist te reserveren in het studentenhotel Domus, dat
tegen redelijke prijzen een uitstekende verzorging bood. Toch kan men aan
nemen, dat verscheidenen, wie het aan belangstelling voor het congres niet
zal hebben ontbroken, door de hoge kosten zijn afgeschrikt en het is dan ook te
hopen, dat dit bij volgende congressen minder het geval zal behoeven te zijn.
De vraag lijkt trouwens gewettigd, of de deelname aan deze congressen niet
123
meer dan tot dusver van hogerhand behoort te worden gestimuleerd door
vergoeding van reis- en verblijfkosten aan degenen, die daarvoor uit hoofde
van hun functies in aanmerking komen. Verschillende gemeentebesturen hebben
gelukkig reeds metterdaad getoond het belang hiervan te erkennen en men moet
hopen, dat deze gedachte veld wint.
Wat de organisatie van het congres betreft, deze was bij de secretaris
generaal dr. Ake Sallström en zijn staf in goede handen. Te betreuren was het
echter, dat de fraaie antieke beurszaal (met kristallen kronen, vele spiegels
en ornamentiek in wit en verguld) als vergaderplaats voor een zo talrijk
gezelschap slecht voldeed tengevolge van de gebrekkige akoestiek en geluids
installatie, waardoor verschillende sprekers zeer moeilijk te volgen of zelfs
onverstaanbaar waren. Misschien moet hiervoor als excuus gelden, dat Stock
holm met congressen overstelpt was en er dus geen betere gelegenheid beschik
baar was, zodat de organisatoren geen verwijt behoeft te treffen, maar jammer
was het en de klacht wa§ algemeen. Het systeem van gelijktijdige vertaling
van het gesprokene in zes talen door middel van telefoons, dat in Florence
zo goed had voldaan, had weer plaats gemaakt voor het tijdrovende achteraf
vertalen van elke toespraak in het frans en/of engels, waardoor men soms
driemaal achtereen hetzelfde te horen kreeg.
Woensdag 17 augustus werd het congres plechtig geopend met een zitting
in het statige 17e eeuwse Riddafhuset, waar achtereenvolgens het woord werd
gevoerd door de Zweedse minister van Onderwijs dr. Ragnar Edenman, de
vertegenwoordiger van de UNESCO J. F. Fino, de Zweedse algemene rijks
archivaris dr. Ingvar Andersson en de vice-president van de Conseil Inter
national des Archives Sir David L. Evans. Laatstgenoemde herdacht in zijn
toespraak de overleden voorzitter van de Conseil, graaf Filangieri, en het
lid dr. G. Winter. Het geheel werd opgeluisterd door twee gepunthelmde
herauten, die de plechtigheid met een fanfare openden en besloten. Vervolgens
kon men in het nabijgelegen koninklijk paleis een tentoonstelling van stukken
uit het Zweedse algemene rijksarchief bezichtigen, welke in twee afdelingen
was verdeeld: de ene was gewijd aan de geschiedenis van het Zweedse archief
wezen, de ander gaf onder het motto „Sweden and the world" een keur van
interessante documenten betreffende de Zweedse betrekkingen met het buiten
land te zien. Van laatstgenoemde stukken was een groot deel in gereproduceerde
vorm verenigd tot een fraai boekdeel onder bovengenoemde titel, waarvan
alle congresleden een exemplaar ten geschenke ontvingen.
In de namiddag volgde de eerste gewone congreszitting, gewijd aan de
bespreking van het rapport van dr. E. Sabbe uit Brussel over de organisatie
en werkwijze van de rijksarchiefdiensten in de verschillende aangesloten landen,
onder voorzitterschap van prof. Sandri uit Rome. De werkwijze was dezelfde
als op de vorige congressen: de deelnemers werden geacht de rapporten
tevoren te hebben bestudeerd, de rapporteurs kregen gelegenheid hun stand
punten eerst nog kort toe te lichten, waarna degenen, die zich daarvoor
tevoren hadden aangemeld, aan de discussie konden deelnemen. Aangezien
een volledig verslag van het gesprokene in Archivum zal verschijnen, moge
hier met het memoreren van enkele punten worden volstaan. Uit 'het rapport
van dr. Sabbe viel o.a. te leren, dat Nederland met de Archiefwet 1918 in dit
opzicht de primeur heeft gehad en een van de weinige landen is, die een speciaal