HET PRACTISCH NUT EN HET WETENSCHAPPELIJK BELANG VAN HET ARCHIEF DER GEMEENTE AMSTERDAM 254 mensen, die het helpende en corrigerende werk doen. Werkterrein voor de regionale geschiedbeoefening is er genoeg. Maar wij denken wel eens: is de belangstelling voor dit werk en voor de historie in het algemeen wel zo als die zijn moet? We ondervinden toch vaak dat voor velen, laten wij zeggen voor de meeste leden van de vereniging „Gelre", ons werk toch eigenlijk erg ver staat. Opvallend is, dat zo weinig leraren in de geschiedenis hun belangstelling tonen. Wij willen hopen, dat als in het nieuwe gebouw voor het Rijksarchief een zaaltje beschikbaar komt, waar lessen gegeven kunnen worden met de archiefstukken voor ogen, waar ook de schoonheid van de oude schrifturen tot haar recht komt, een volgende generatie, die thans al dichter naar de musea gehaald wordt, zich meer aangetrokken zal voelen door de gedenk stukken van het regionale verleden1waarvan het verband met de geschiedenis in het algemeen toch meestal wel voor de hand ligt. In dit verband kunnen wij trouwens herinneren aan woorden van Huizinga, die gezegd heeft, dat het niet nodig is voor de detailvorser „om het wetenschappelijk gewicht van zijn arbeid te rechtvaardigen met een beroep op het voorbereidend karakter daar van. Zijn ware rechtvaardiging ligt veel dieper Hij bewerkstelligt het levend contact van den geest met het oude dat echt en vol van beteekenis was. Bij het eerbiedig hanteeren van de doode dingen van weleer ziet hij kleine, maar levende waarheden opgaan, elk zoo kostbaar en zoo teer als een plantje dat men kweekt"2). P. J. MEIJ Zie ook de waardevolle opmerkingen van de heer A. van der Poest Clement in zijn artikel in Ned. Archievenblad jrg. 61 (1956-57), p. 125 e.v., dat evenzeer voor andere hier besproken punten van belang is. 2) J. Huizinga, Verz. werken VII, Haarlem, 1950, p. 41. 255 Majesteit, Koninklijke Hoogheid! De ambtswoning van de Burgemeester van Amsterdam, waarin Uwe Majesteit en Uwe Koninklijke Hoogheid op het ogenblik vertoeven, is een der vele fraaie 17e eeuwse patriciërshuizen, welke de grachten van de hoofdstad sieren. Architect Walekamp, die haar in 1909 piëteitvol heeft gerestaureerd, beschreef naar aanleiding hiervan deze grachtenhuizen op enigszins lyrische toon als volgt: „Door het nagenoeg geheel afwezig zijn van uiterlijke pracht of opschik ontlenen zij hun kracht uitsluitend aan hun edele verhoudingen. Uit de een voudigste, maar tevens duurzaamste materialen opgetrokken, ontspruit de voornaamheid van hun stijl alleen aan die juistheid der verhoudingen, welke slechts de beste kunstwerken kenmerken. Toch was er bij de huizen van dit bijzonder sober type één, dat reeds in de jeugdjaren mij aantrok; deze woning had namelijk een eigenaardigheid, welke bij geen der soortgelijke aangetroffen wordt, 't Was perceel Heeren- gracbt 502 bij de Vijzelstraat (dus de huidige ambtswoning) dat door zijn beide, den ingang flankerende en een balcon dragende, wit-marmeren zuilen reeds van verre opviel. Marmer, en vooral wit marmer, heeft voor vele geesten bijzondere aantrekkelijkheid. Dit materiaal wekt steeds een gevoel van aan gename verrassing, maar vraagt daarbij tevens de aandacht van het intellect. Men gevoelt zich namelijk gedwongen te onderzoeken of het wel echt is d.w.z. niet in ander materiaal bedriegelijk nagebootst. Als jongen heb ik de zuilen van het hiergenoemde huis daarom bij eerste kennismaking betast en ze „echt" bevonden; en telkens bij het wederzien in later jaren kon ik niet nalaten bij mijzelf te zeggen: „Daar heb je het huis met de marmeren zuilen!" Tot zover deze enthousiaste architect. Na de eerste wereldoorlog werd het minder de materiële kwaliteit der zuilen dan wel de juridische kwaliteit van de grond waarop ze stonden, welke de aandacht trok. In verband met een door de gemeente te heffen precario-belasting rees namelijk de vraag of deze fraaie zuilen op particuliere dan wel op stads- grond stonden. Doordat dr. van Aalst, de toenmalige president van de Nederlandse Handel- Maatschappij, in 1925 dit huis aan de gemeente schonk verloor weliswaar deze kwestie in dit speciale geval haar belang, doch kort daarop werd dezelfde vraag, maar nu veel algemener geformuleerd, namelijk van wie is eigenlijk de grond onder de stoepen van de grachtenhuizen, door de Inspecteur der Gemeentebelastingen aan de Archiefdienst voorgelegd. Een diepgaand onderzoek in het archief der gemeente bracht de bewijzen aan het licht dat deze grond gemeente-eigendom en derhalve precario-plichtig is. Hieruit blijkt het practisch nut dat het archief der gemeente, d.w.z. de Rede uitgesproken door de gemeentearchivaris van Amsterdam bij de ontvangst van H.M. de Koningin en Z.K.H. de Prins der Nederlanden door het Gemeentebestuur van Amsterdam in de ambtswoning van de heer Burgemeester op 7 september 1959.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 40