247 246 beknopte geschiedenis van Gelderland op haar programma staan. Een der gelijke opdracht is echter niet gemakkelijk uit te voeren. Paul Nijhoffs naaste opvolgers als Provinciaal archivaris, zoals zij toen nog genoemd werden, hebben weinig belangrijks bijgedragen tot de geweste lijke geschiedschrijving. Wel moeten wij aanstippen, dat in die jaren het „Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen" van mr. L. A. J. W. baron Sloet tot stand kwam. Deze was ook een vruchtbaar schrijver over tal van Gelderse onderwerpen in Nijhoffs Bijdragen. Een korte opleving kwam in 1877 onder jhr. mr. Th. H. F. van Riemsdijk, de eerste Rijksarchi varis, die reeds door zijn proefschrift ,,De Hooge Bank van het Veluwsche landgericht te Engelanderholt" blijk had gegeven van veel inzicht op rechts historisch terrein. In 1882 vertrok hij naar Den Haag. Een laatste weldaad bewees hij nog, toen hij twee jaren later ontdekte, dat in de Burense stukken, die in 1856 door het Rijk aangekocht waren, een depot van Gelderse her togelijke archivalia aanwezig was: hij zorgde ervoor, dat ze aan het Gelderse Rijksarchief overgedragen werden. In 1849 had mr. I. A. Nijhoff de uitgave van de „Geldersche Volks almanak van de firma Thieme overgenomen. Hierin werden vele artikeltjes over Gelderse geschiedenis opgenomen, die nog steeds het raadplegen waard zijn, maar het boekje was klein van omvang en moest een wat populair karakter hebben. Na de dood van de archivarissen Nijhoff verdwenen de artikelen over Gelderse onderwerpen meer en meer uit de „Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde". Om kort te gaan: deze gang van zaken werd betreurd en men zocht naar een nieuwe publicatiemogelijk heid. De stoot tot het oprichten van een algemene „Vereeniging tot be oefening van Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en recht" is vooral van de archivarissen in Gelderland uitgegaan. Gimberg, de gemeentearchivaris van Zutphen, had al in 1892 een aansporing geplaatst in het „Alg. Neder- landsch Familieblad In juli 1897 besprak Hoefer, die ook een grote rol speelde bij de veel oudere zustervereniging, de „Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en geschiedenis", de mogelijkheden met de Rijks archivaris Bijleveld en diens medewerkers Baron Sloet jr. en dr. Van Veen. Zo kwam de vereniging „Gelre" tot stand, waarvan Sloet voorzitter en Van Veen secretaris werd. Bijleveld trok zich terug. Sinds die tijd zijn het steeds de ambtenaren van het Rijksarchief geweest, die de leiding hadden, en wij moeten zeggen, dat dit samengaan voor de Rijksarchiefdienst in Gelderland van groot nut is geweest. Steeds was er een mogelijkheid tot uitgeven bij de vereniging „Gelre", die het publiceren als enige taak kende en daardoor haar financiën slechts aan dit ene doel behoefde te besteden. En nog een andere nuttige zaak dient vermeld te worden: de bibliotheek van „Gelre" werd ondergebracht in die van het Rijksarchief, een bibliotheek, rijk gewor den door uitgebreide ruil met binnen- en buitenlandse instellingen. Helaas gingen deze boeken in 1944 verloren, maar met hulp van de oude relaties, die zoveel mogelijk complete reeksen van hun uitgaven ten geschenke zonden, en met behulp van het schadevergoedingsbedrag, dat „Gelre" ontving, kon weer, boven verwachting, een voor wetenschappelijk gebruik zeer toereiken de boekenverzameling bijeengebracht worden. We kunnen hier dus omgekeerd spreken van het belang van de gewestelijke geschiedbeoefening voor de archieven. Reeds dadelijk bij de oprichting van de vereniging „Gelre" begon men naast de bundels „Bijdragen en Mededelingen" met de uitgave van de grote serie registers op de leenaktenboeken, d.w.z. de uitgave van het uitgebreide repertorium, waarmee de leengriffier Everhard van Reydt (1578-1595) een begin gemaakt had en dat door zijn opvolgers was voortgezet. Dit betekende, dat men dadelijk een bron uitgaf, die voor de gehele provincie historisch materiaal bevat. Juist de kleinere plaatsen, de kastelen, huizen en landerijen met de dikwijls nog bekende oude benamingen komt men er in tegen, als ook de bezitters, vaak uit bekende geslachten, die er een rol speelden. Daar door kon deze reeks, waar ieder wat van zijn gading zou aantreffen, stimule rend werken. Een tweede onmisbare uitgave, wellicht de meest dankbaar gebruikte, is de „Bibliographie", begonnen door „Gelre 's uitgever, Paulus Gouda Quint, die het moeilijkste werk, het eerste dikke deel, in 1910 tot stand bracht. Thans wordt de Bibliografie bewerkt op de Gelderse Bibliotheek, maar evenzeer als tijdens Gouda Quint, die in zijn voorbericht de hulp noemt van de chartermeester Van Veen, zo werkt ook thans het archiefpersoneel nog mee door het signaleren van bij het archiefwerk opduikende titels. Telkens komen weer nieuwe onderwerpen, die op een bepaald ogenblik van actueel belang zijn, of waarvoor zich dan juist geschikte bewerkers ter beschikking stellen, de aandacht van de redactiecommissie opeisen, vaak nog voordat de oude volledig afgewerkt zijn. Maar men moet nu eenmaal het ijzer smeden als het heet is. Hier volgen enige voorbeelden. Jarenlang heeft de heer R. T. Muschart, de kenner van de geslachtswapens, op het Rijks archief gewerkt om uit verschillende archieven zegelmateriaal te verzamelen. Ook beschreef hij de grafzerken in de Gelderse kerken, waarbij hij voor de annotatie de archiefbronnen nodig had. De grafzerkbeschrijvingen werden door „Gelre" gepubliceerd, maar sinds zijn dood is dit werk, dat nog niet geheel voltooid is, tot stilstand gekomen en een nieuwe bewerker werd nog niet gevonden. Tijdens de oorlog heeft men het plan opgevat, om „Gelre in samenwerking met het Rijksarchief een nieuwe bewerking van het oorkondenboek van Sloet te laten uitgeven. Een ontwerp daarvoor is gepubliceerd, maar de be werker dr. B. H. Slicher van Bath werd tot andere bezigheden geroepen. Thans is het waarschijnlijk, dat het oorkondenboek op andere wijze tot stand zal komen. De uitgave van de oudste Gelderse rekening van 1294/5 door dr. L. S. Meihuizen is opgezet als het eerste deel van een reeks publicaties der landsheerlijke rekeningen. Bij de herdenking van de geboorte van hertog Karei, in 1949 vijfhonderd jaar geleden, richtte het Arnhemse Gemeentemuseum een tentoonstelling in onder de titel „Karei van Gelre en zijn tijd", waarbij veel archiefstukken getoond werden, die voor de verschillende episoden van zijn leven kenmerkend waren. De betekenis van die stukken, die zonder meer de beschouwer weinig zeiden, werd uitvoerig uiteengezet in een catalogus, die door „Gelre" uit gegeven is. In 1955 organiseerde dit museum een grootscheepse tentoonstel ling van Gelders zilver. Zoveel als mogelijk was, werd naar volledigheid gestreefd. De archiefdiensten zorgden voor de documentatie omtrent de zil versmeden. Zo kwam door aller medewerking een catalogus tot stand, ook

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 36