244
verzamelingen van afschriften en aantekeningen tot op heden verborgen, en
wat erger is: maar al te vaak zoeken wij thans tevergeefs naar de originelen
van de archiefstukken die hij uitgaf. Soms zijn wij zo gelukkig ze ingevoegd
in zijn nagelaten manuscripten terug te vinden. Jhr. Martens van Sevenhoven
heeft in de jaren twintig de handschriften van Van Hasselt doorzocht en
veel weer ter plaatse kunnen terugbrengen, zelfs bladen, die uit de lands
heerlijke rekeningen gesneden bleken te zijn.
Het zuiveren van de Gelderse geschiedenis van alle verwarring, die het
naschrijven van de middeleeuwse kronieken had teweeggebracht, is vooral
voortgezet, en wel zeer talentvol, door mr. Willem Anne rijksvrijheer van
Spaen. Hij bekleedde tal van regeringsfuncties in Gelderland en buiten dit
gewest, maar toen in 1795 de revolutie kwam trok hij zich terug op zijn
landgoed Bellevue bij Kleef. In 1814 werd hij benoemd tot president van de
toen ingestelde Hoge Raad van Adel.
In zijn familiearchief vond Van Spaen veel materiaal van zijn grootvader
Alexander, die uitvoerige geslachtsregisters van families uit Kleef en Mark
opgesteld had en historische handschriften verzamelde. Willem Anne ging
in die geest voort en hij had de tijd mee. De archieven werden gemakkelijker
geopend, en door zijn connecties in het Rijnland kon hij in wijdere kring
zijn inlichtingen inwinnen. Hij werd beschouwd als beschermer van archivalia:
in 1802 vertrouwden zowel het stift Bedbur als het oude grafelijk-Gelderse
klooster 's-Gravendaal of Nieuwklooster bij Goch hem hun archieven ter
bewaring toe. Op deze wijze kreeg hij meer te zien dan zijn voorgangers
en van groot belang was, dat hij in 1799 tot het stadsarchief van Keulen
toegang kreeg en daar de collectie van de gebroeders Gelenius aantrof.
Hierin vond hij nl. de afschriften van de Gelderse landsheerlijke privilege
brieven, waarvan de originelen via Düsseldorf in München zouden terecht
komen; deze charters zijn in 1949 weer naar Gelderland teruggekeerd. Zo
kon hij o.m. het afschrift, dat Gelenius van het Gelderse hertogsdiploma ge
maakt had, in druk uitgeven.
Met zijn kritische geest zag hij in, dat het ontstaan van het graafschap
aan de hand van tot nu toe onbekende bronnen geheel opnieuw geschreven
moest worden. Hij is de eerste geweest, die de zo belangrijke gegevens over
de stamvader Gerardus Flamens uit de „Annales Rodenses" bekend gemaakt
eeft. In het ,,Nw. Ned. Biografisch Woordenboek" schrijft Brugmans, dat
Van Spaen meer verzamelaar dan historicus was. Deze uitspraak moet on
billijk genoemd worden. In zijn „Oordeelkundige inleiding tot de historie van
Gelderland" en de helaas onvoltooid gebleven „Historie van Gelderland"
heeft hij zeer waardevol werk geleverd. Toen in 1902 Pijnacker Hordijk
zijn belangrijke artikel over de oudste graven van Wassenberg-Gelre schreef,
heeft deze erop gewezen, dat door Van Spaen de onjuiste beschouwingen
van de oudere geschiedschrijvers vervangen zijn door een betere grondslag,
en dat, om een voorbeeld te noemen, door zijn onderzoekingen Otto van
Nassau, en met deze de afstamming van de Gelderse graven uit het huis
Nassau, van het toneel verdwenen is. Juist met betrekking tot dit geval moeten
we helaas vaststellen, dat zelfs tot in de allerjongste wetenschappelijke pu-
blikaties die Nassause afkomst opgedist wordt. Daaruit blijkt wel, dat het
de belangrijke taak is van de beheerders van de gewestelijke archieven, die
op hun terrein veelal het beste op de hoogte zijn, om de auteurs, die in de
245
veelheid van het materiaal zo licht verstrikt raken en door vroegere publi-
katies beïnvloed zijn, de juiste weg te wijzen.
Gelderland heeft het zeldzame geluk gehad, dat een van de eerste officiële
archiefbeheerders tevens een voortreffelijk geschiedschrijver was: mr. Isaac
Anne Nijhoff, de Arnhemse boekverkoper en uitgever, die in 1817 benoemd
was tot Opzichter van het oud-archief van Gelderland.
Nijhoffs opdracht was het inventariseren van het archief van de Reken
kamer, waarin o.m. het hertogelijke archief was opgenomen (eerst jhr. mr.
A. H. Martens van Sevenhoven heeft bij het samenstellen van zijn inventaris
van de Gelderse Rekenkamer het hertogelijke archief gereconstrueerd) en
van die gedeelten van het archief van het oude Hof van Gelderland, welke
dit lichaam afstootte omdat het Hof in Nijhoffs tijd geen belang meer had
bij de oude stukken van niet-justitiële aard. Daarnaast moest hij veel tijd
geven aan de ordening van de toenmaals jongste archivalia, die uit de Franse
tijd, die in het begin van zijn ambtsperiode geregeld geraadpleegd werden.
Bij dit werk zag hij de mogelijkheid om door het uitgeven van een bronnen
verzameling het charterboek van Bondam, dat tot 1286 gevorderd was, voort
te zetten. Dit werk werd hem bij Kon. besluit van 1826 opgedragen. Van
1830 tot 1862 publiceerde hij zijn zes delen „Gedenkwaardigheden uit de
geschiedenis van Gelderland", het laatste deel bestaande uit drie afzonder
lijke stukken, waarvan het derde na zijn dood uitgegeven is. Deze bronnen
uitgave is nog steeds zeer waardevol, maar wat vooral onze bewondering
wekt is de inleiding, die hij voor ieder deel schreef. Hij geeft daarin een
aaneensluitende beschrijving van de Gelderse geschiedenis, in hoofdzaak op
grond van in Gelderland berustende archivalia, van de 13e eeuw tot en met
de tijd van hertog Karei, die nog niet overtroffen is en steeds onmisbaar
zal blijven. Ook in de bekende, door hem in het leven geroepen reeks „Bij
dragen voor de vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde", ook wel Nij
hoffs Bijdragen genoemd, heeft hij veel over de Gelderse geschiedenis gepu
bliceerd.
Nijhoff werd in 1863 opgevolgd door zijn zoon Paul, een minder krachtige
figuur dan de jongere zoon Martinus, die de bekende uitgeverij in Den Haag
oprichtte. Paul overleefde zijn vader slechts vier jaren. Hij was in 1849
adjunct-archivaris der Provincie en in 1853 bibliothecaris van de toen vooral
door toedoen van zijn vader te Arnhem opgerichte Openbare Bibliotheek
geworden. Deze wetenschappelijke bibliotheek bestaat nog, thans onder de
naam van „Gelderse Bibliotheek Na de oorlog is de instelling nieuw leven
ingeblazen en zij is, ook doordat de bibliotheek van het Rijksarchief verloren
ging, onmisbaar bij de gewestelijke geschiedbeoefening. Na zijn vaders dood
werd Paul Nijhoff Provinciaal archivaris, een jaar later ook archivaris van
de gemeente Arnhem. Naast tal van archiefinventarissen, die het karakter
van tijdrekenkundige registers dragen, schreef hij veel in Nijhoffs Bijdragen,
maar het meest opmerkelijke is zijn boekje „Geschiedenis van Gelderland
aan jongelieden verhaald", een populair werkje, dat zeer nodig eens in mo
derne vorm herhaald zou moeten worden. De commissie voor de uitgave
van de serie „De Gelderse Bloem", die een aantal jaren geleden is opgericht
en die o.m. een bloemlezing uit de „Geldersche Volksalmanak" en een
kastelenboek (een deel over het Kwartier van Zutphen) uitgaf, heeft een