228
aantal archieven dat door uitlevering of ruil uit het buitenland ontvangen
werd, een eclatante, zij het soms afgedwongen overwinning op nationale trots
en hebberigheid. De eerste pogingen dateren reeds uit 1874, wij moeten ons
echter tot enkele voorbeelden uit de laatste tijd beperken. In 1926, 1945 en
1951 deed Düsseldorf afstand van de plaatselijke bescheiden over het Pruisisch
Overkwartier, het Kleefse gedeelte van Limburg en andere stukken welke in
het Staatsarchief niet op hun plaats waren. Nog belangrijker resultaten had,
ofschoon hiertoe het omvangrijke, uit Düsseldorf ontvangen archief van de
Oude Biessen aan Hasselt moest worden afgestaan, de ruil met het Algemeen
Rijksarchief te Brussel in 1953. Het Rijksarchief te Maastricht verwierf grote
brokstukken van het archief van het Hof en Leenhof van Opper-Gelder;
bovendien ongeveer 50 strekkende meters bescheiden afkomstig van Limburgse
kapittels, kloosters en andere kerkelijke instellingen, waaronder het archief der
Meerssener proostdij, het archief van het bekende Roermondse kartuizer
klooster en talrijke schepenregisters uit de Landen van Overmaas. Uit Hasselt
keerde bij die gelegenheid het oudste forfeitboek van Maastricht, waarin uit
spraken van de schepenbanken en raadsbesluiten uit de periode van 1368 tot
1379 door elkaar staan opgetekend, naar deze stad terug.
Wij mogen wel aannemen, dat verreweg het grootste gedeelte van wat in
Limburg thuis behoort en nog bestaat thans op het Rijksarchief verenigd is.
Het heeft weinig nut om voor de tegenwoordige toestand te herhalen wat in
het bekende „Overzicht van de Rijksarchieven in Nederland" duidelijk en be
knopt wordt weergegeven. Wijzen wij er slechts op, dat de staatkundige ver
brokkeling tot 1795 zich weerspiegelt in een indeling volgens de bestuurs
colleges van de afzonderlijke politieke eenheden op het tegenwoordige grond
gebied van de Provincie. Dit „respect des fonds dat ons vanzelfsprekend
voorkomt, doch dit in de 19e eeuw geenszins was, is door de provinciale
archivaris en zijn rijksopvolgers aanstonds in praktijk gebracht, omdat, wilde
men niet in een onontwarbare chaos belanden, de diversiteit van de archieven
hier eenvoudig toe dwong. Dit beginsel is de grondslag van afzonderlijke in
ventarissen voor o.a. het kapittel van O.L. Vrouw te Maastricht, de abdij
Rolduc en haar dochterkloosters, de archieven van Sittard en Venlo door
Franquinet30)voor hun tijd uitgaven van hoog gehalte, al zal men met de
„Handleiding in de hand heel wat op hun indeling en beschrijving kunnen
aanmerken. De opleving van de belangstelling voor het verleden inspireerde
vele archivarissen in de 19e eeuw nu eenmaal meer tot het zoveel en zo
snel mogelijk leveren van bouwstoffen voor de geschiedenis dan tot het
samenstellen van inventarissen, die de logische opbouw van een bepaald archief
in zijn geheel weerspiegelen. De nadruk valt dan ook bij voorkeur op een om
vangrijke afdeling van transcripties en regesten van oorkonden en brieven,
waarna de sectie „registers en losse bescheiden" met enkele bladzijden wordt
afgedaan. Ben afschrikwekkend voorbeeld, doch voor de tegenwoordige
historicus nog alleszins bruikbaar, zijn de vierdelige „Tijdrekenkundige registers
van het oud-gelders archief en het oude archief der gemeente Roermond" door
Sivré, die in chronologische volgorde de gecomprimeerde inhoud van oorkonden,
omslagen en registers aaneen rijgt31). Beknopte inventarissen van de archieven
van Sittard en van Venlo omstreeks 192032) zijn zuiver archivistisch gezien
reeds van geheel ander gehalte. Dat tenslotte in 1946 de „Inventaris der
archieven van het Departement van de Nedermaas" door mr. Hardenberg33)
229
de regels van de „Handleiding" op minutieuse wijze in praktijk brengt, zal wel
niemand anders kunnen verwachten.
Ofschoon de echtheid niet in alle gevallen vaststaat, behoren de oudste
stukken in het Rijksdepot tevens tot de oudste in het gehele land. Het zijn de
keizersoorkonden van Thorn van 966, 985 en 1007; de diplomen van Hendrik II
in 1051, van Hendrik IV in 1062 en 1087 voor het kapittel van Sint Servaas;
het charter van 1133 door de bisschop van Luik, Alexander, voor het kapittel
van Onze Lieve Vrouw te Maastricht uitgevaardigd', de Annales Rodenses
uit de 12e en het Cartularium van Rolduc met de befaamde cataloog van de
kloosterbibliotheek uit het begin van de 13e eeuw. Voor wat het Rijksarchief
betreft zijn de meest recente archieven, welke voor het historisch onderzoek
toegankelijk zijn, die van het Provinciaal Bestuur tot 1914.
Vele bouwstoffen voor inventarissen gaan schuil in de vaak omvangrijke
bijlagen op de „Jaarverslagen van het Rijksarchief in Limburg", welke ons
over de wezenlijke trekken van de Limburgse archievengeschiedenis inlichten.
In het bezit van hun oud archief zijn momenteel de gemeenten Heerlen, Sittard.
Venlo, Weert en Maastricht, dat in 1580 een gedeelte van zijn oude gilde-
archieven op last van Parma vernietigd zag, doch o.a. een vrijwel ononder
broken reeks van raadsverdragen vanaf 1379 tot 1795 behouden heeft. Het
archief van Roermond berust momenteel in het Rijksdepot. Ook de grote
bedrijven beginnen het nut van archieven en archivarissen in te zien; bij de
Staatsmijnen en de oudste keramische grootfabriek van ons land „de Sphinx"
te Maastricht heeft dit reeds tot een waardevol gedenkboek34) en een recent
proefschrift over de bekende industriële pionier Petrus Regout35) geleid. De
bezorgdheid voor het behoud van moderne particuliere archieven van organisa
ties en ondernemingen waar dit inzicht nog niet is doorgedrongen leidde, met
medewerking van de rijksarchivaris, in 1949 tot de oprchting van het Sociaal-
Historisch Centrum te Maastricht.
Wanneer wij aan de hand van deze beschouwingen de betekenis van de
archieven in Limburg voor de gewestelijke en lokale geschiedenis ietwat nader
trachten te omlijnen, blijkt aanstonds dat een uitgewerkte geschiedenis van
Limburg vóór 1795 als een geheel beschouwd niet bestaat en eigenlijk onbe
staanbaar is. Moeilijk kon men op de gedachte komen de ontwikkeling te
schetsen van een streek waarvan niemand de toekomstige eenheid binnen haar
huidige grenzen kon vermoeden, die evenmin voor de handel, de industrie en
de kunst een naar buiten afgebakend gebied vormde. En al was het met name
voor de 19e eeuwse romantiek verleidelijk de toestand van het ogenblik op
de Maasgouw, liever nog op de Romeinse tijd, terug te projecteren, blijkbaar
zijn alle gegadigden toch voor de moeilijkheden teruggeschrokken. Het voor
malig standaardwerk van de oud-kanunnik van Rolduc Simon Ernst, de „Histoire
du Limbourg", dat vanaf 1837 in zeven delen het licht zag36), heeft in werkelijk
heid betrekking op het hertogdom Limburg in België en op de Landen van
Overmaas, het gaat ook niet verder dan tot 1427. Natuurlijk zijn er bindende
factoren, o.a. de Maas en sinds 1559 het bisdom Roermond; het is dan ook
geen toeval, dat de enige publicatie welke Limburg vóór 1795 als een eenheid
behandelt een kerkelijke geschiedenis is, nl. die van het bisdom Roermond en
van de bisdommen Tongeren, Maastricht, Luik die het in deze gewesten
zijn voorafgegaan, door de archivarissen Habets en Goossens37). Met behoud
van alle gemeenschappelijke trekken behoort echter de geschiedenis van Lim-