72 73 HET ONTWERP ARCHIEFWET 1959 was Lasonder's grootvader Francken voorzitter en zijn vader lid van het Nederlandse comité! Op het erf der Kerk was hij thuis als weinig anderen en het lijkt niet overdreven te zeggen, dat hij met de meeste richtingen in het Protestantse kerkelijke leven en haar exponenten vertrouwd was. Dr. Lasonder hield van het gezelschapsleven en was daarbij gesteld op goede vormen. Door zijn gelijkmatige vriendelijkheid en zijn blijmoedig ka rakter heeft hij zich in alle fasen van zijn leven goede vrienden gemaakt en hij hield ervan, die bij bijzondere gelegenheden om zich heen te zien; van een familiefeest of andere gedenkdag kon hij oprecht genieten. Aan het verenigings leven gaf hij zich met hart en ziel. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, Oefening kweekt kennis, de Vereniging van Archivarissen telden hem tot een kleine twee jaar voor zijn heengaan onder de trouwste comparanten op hun vergaderingen. Zijn eerste huwelijk sloot dr. Lasonder te Middelburg op 20 april 1909 met Clasina Aidina Gratama, die hem 3 mei 1940 door de dood ontviel. Hij her trouwde te 's-Gravenhage 9 april 1942 met Johanna Sophia Helena Viehoff. die 10 maart 1951 aldaar overleed. In het vertrouwde huis Laan van Meerder- voort 93 verleende dr. Lasonder te zamen met zijn tweede vrouw in de zware oorlogsjaren gastvrijheid aan enige évacués uit de „vesting Clingendael" (1943—1945). Zijn allerlaatste levensjaren zijn moeilijk geweest; pension, ziekenhuis, rust huis. Zijn onwankelbaar geloof en een bewonderenswaardige levensmoed heb ben hem in staat gesteld dapper te dragen wat hem werd opgelegd en dat zonder klagen. De vriendelijke verzorging in het rusthuis, de geregelde be zoekjes van trouwe vrienden, de spontane hulp van zijn aangehuwde neef en nicht de heer en mevrouw der Weduwen—Noske, een prentbriefkaart van vergaderende collegae, het waren evenzovele lichtpunten, welke hij dankbaar opmerkte. Het einde kwam 1 april 1958. Bij de begrafenis, 3 april, op „Nieuw Eykenduynen" sprak dr. E. Emmen namens de Synode der Nederlandse Hervormde Kerk, mr. B. van 't Hoff namens de Algemene Rijksarchivaris en de Vereniging van Archivarissen en de heer J. W. van Eek namens een kring van oude vrienden. De dienst werd, geheel in de geest van dr. Lasonder, geleid door ds. J. G. Jacobs van de Nederlandse Protestantenbond. ELISABETH C. M. PRINS en T. J. NAUDIN TEN CATE f MEMORIE VAN ANTWOORD (ingezonden 26 januari 1959) Het was de ondergetekende aange naam te vernemen, dat verschillende leden van de vaste commissie voor onderwijs, kunsten en wetenschappen met erkentelijkheid van het ontwerp hadden kennisgenomen. Van geruchten, die deze leden hadden bereikt, dat er in bepaalde kringen van belangheb benden en geïnteresseerden bij de materie, die het onderhavige wetsont werp regelt, ontevredenheid zou be staan, omdat zij onvoldoende bij de voorbereiding daarvan betrokken zou den zijn geweest, is hem niets bekend. Wat betreft de opmerking van andere leden, dat zij omtrent de inhoud van het wetsontwerp een vrij ernstige mate van onbevredigdheid onder de bij het archiefwezen betrokkenen hadden ge constateerd, deelt de ondergetekende mede, dat het hem bekend is, dat enige deskundigen over enkele punten van het ontwerp een van hun vakgenoten afwijkende opvatting hebben. Wanneer men nagaat, waarin nu de tekst van het ontwerp verschilt van de Archiefwet 1918, dan blijkt dat aan de algemene bepalingen voornamelijk op de volgende punten uitbreiding is gegeven: 1. er is wettelijk omschreven wat onder archiefbescheiden wordt ver staan (artikel 1, tweede lid); 2. er zijn regelen gesteld, die voor zoveel mogelijk moeten waarborgen, dat de archiefbescheiden van de over heid bij die overheidsorganen berus ten of komen te berusten, waaronder zij behoren te berusten (artikelen 3 en 4) 3. de overbrenging is algemeen en meer dwingend geregeld (artikel 5); 4. de mogelijkheid is geopend om trent de bouw en inrichting van de archiefbewaarplaatsen regelen vast te stellen (artikel 6); 5. aan de opleiding tot hoger en middelbaar archiefambtenaar is een wettelijke basis gegeven (artikel 9); 6. er is voorzien in de instelling van een Archiefraad (artikel 10). De voornaamste overige verschil punten zijn: 7. een aanvulling van de huidige wetgeving met voorschriften omtrent de niet met name genoemde openbare lichamen en organen (Hoofdstuk VI); '8. het opnemen van een strafbepa ling als complement op het gestelde in artikel 4 (Hoofstuk VII); 9. voor het rijk en de niet met name genoemde openbare lichamen is aangegeven, welke van hun organen belast zijn met de zorg voor de niet naar de archiefbewaarplaatsen overge brachte archiefbescheiden (artikelen 16, 17 en 38); 10. het toezicht op de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het rijk en de niet met name ge noemde openbare lichamen is wette lijk geregeld (artikelen 19 en 38, derde lid); 11. aan de archiefbescheiden van de provincies is een afzonderlijk hoofd stuk gewijd (Hoofdstuk III), waarin tevens aandacht is besteed aan de ar chiefbescheiden van de Commissarissen van de Koningin; 12. de benoeming van een provin ciale inspecteur is gebiedend voorge schreven (artikel 22). Naast deze verschilpunten in de tekst zijn in het bijzonder een tweetal pun ten uit de algemene beschouwingen van de memorie van toelichting van belang t.w.: 13. de daarin neergelegde opvatting, dat het ontwerp geen invloed beoogt uit te oefenen op de inrichting van de administratie; 14. de met het gestelde onder punt 13 verband houdende zienswijze om trent de regeling van het toezicht. Beziet men het gestelde onder de punten 1 t/m 14 nader, dan blijkt zoals reeds in de bovenbedoelde alge mene beschouwingen is medegedeeld dat de thans voorgestelde wet van dezelfde beginselen uitgaat als die van 1918. Wat de nieuw opgenomen alge mene bepalingen betreft (de punten 1 t/m 6) kan immers worden geconsta teerd, dat de definitie, welke artikel 1 van archiefbescheiden geeft, aansluit bij die, welke reeds sinds 1897 voor het rijksarchiefwezen als richtsnoer heeft gegolden, en voorts dat de arti kelen 3 en 4 slechts bedoelen te be vorderen, dat de archiefbescheiden van

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1959 | | pagina 9