BLADVULLING IN MEMORIAM DR. L. W. A. M LASONDER 68 De doorgeregen strookjes zijn echter een zeer in het oog vallend en be langrijk deel van de oorspronkelijke bindtechniek. Velen zullen het daarom uit schoonheidsoverwegingen willen behouden. Na een herbinding in nieuw perkament lijkt het evenwel gerechtvaardigd deze strookjes om bovengenoemde bezwaren weg te laten, eveneens om geen pseudo-authentieke indruk te vestigen. Een tweede kwaal treedt op bij de zgn. Franse bindwijze, met name aan de touwribben waarop het boek is genaaid. Deze bindwijze, die vooral veel toepassing vond op oudere gedrukte werken, gaat in al z'n aantrekkelijkheid mank aan een ernstig gebrek. Iedere keer als een op deze wijze gebonden boek opengeslagen wordt vertoont de bekleding op de boekrug over de gehele lengte een plooi die na veelvuldig gebruik scheurt of breekt. Meermalen heb ik kunnen constateren dat b.v. oude statenbijbels op de meest gelezen plaatsen zulke breuken hadden opgelopen. Later heeft men deze vaste, zgn. .echte" ribben, vervangen door „valse" ribben. Bij laatstgenoemde techniek plakt men de touwribben op een kartonnen inlegrug die met een katoenen strook op de boekrug is vastgezet. Het boek is dan op de klassieke manier op banden of uitgevlaste touwen genaaid. Na bekleding is er vrijwel geen verschil te zien tussen een boek gebonden op „echte of „valse" ribben. Slechts als het opengeslagen wordt ziet men het onderscheid, de inlegrug met valse ribben zal uitveren terwijl de echte ribben met de boekrug mee omplooien en op de bovenomschreven manier kunnen breken. Met deze twee voorbeelden t.a.v. de opvattingen van archiefrestauratie moge ik besluiten, evenwel niet zonder een aanbeveling om de hier genoemde en andere restauratievraagstukken aan een studie te onderwerpen. J. WILLEMSEN I.W.U. LOUPE Voor hen, die bij paleografisch onderzoek of bij het bestuderen van zegels gebruikmaken van een loupe, kan het van belang zijn te weten van het bestaan van de I.W.U. loupe. Het instrumentje is ontworpen voor technische doeleinden (controle van cliché-rasters, onderzoek van weefsels e.d.) en het bijzondere is, dat het een door twee kleine hoorbatterijtjes gevoed lampje bevat. Daardoor wordt het (van het buitenlicht afgesloten) veldje, dat men door de loupe wil bestuderen, schuin belicht. Een veel sterker reliefeffect dan bij een normale belichting treedt daardoor op, ongeveer zoals op een foto gemaakt onder z.g. scheer- licht. Allerlei details komen daardoor beter voor den dag. Belangstellenden kunnen nadere inlichtingen krijgen bij de importeur C. H. Didden, Langeinde 77 te Waalwijk. V. d. G. 69 Lourens Lasonder werd te Middelburg 23 februari 1879 geboren uit het huwelijk van mr. Jan Willem Lasonder en Adriana Maria Francken. Nog geen drie weken later, 12 maart, bezweek zijn moeder en 28 april daaraan volgende zijn tweelingbroertje Walraven Adriaan Marie. Bij beschikking van de arrondissementsrechtbank van 14 mei 1879 werd de naam Lourens gewijzigd in Laurens en daaraan toegevoegd de namen Walraven Adriaan Marie. Het kind werd opgenomen in het huis van zijn grootvader, ds. W. Francken te Rotterdam, waar een ongetrouwde zuster van zijn moeder hem verzorgde. Het verblijf, van zijn prille jeugd af, in het gezin van deze begaafde predikant heeft diepe invloed op de jonge Laurens uitgeoefend; daar moet de kiem zijn gelegd voor de neiging, welke later heeft geleid tot zijn archivariaat van de Nederlandse Hervormde Kerk. Toen ds. Francken zich als emeritus te Utrecht vestigde, verwisselde de kleinzoon het Rotterdamse gymnasium voor het Utrechtse en het was ook te Utrecht, dat hij in 1898 zijn studie in de Nederlandse Letteren begon. De voleinding van deze studie door zijn promotie in 1909, op een door Fruin als belangrijk gequalificeerde dissertatie „Bij drage tot de geschiedenis van de Hooge Vierschaar in Zeeland" valt reeds in een volgende levensperiode; met ingang van 15 november 1904 was de jeugdige academicus aangesteld tot ambtenaar aan het Rijksarchief in Zeeland. Rijksarchivaris aldaar was in die dagen mr. R. Fruin en zo was wederom in Lasonder s leven een persoonlijkheid getreden, die daarop voorgoed zijn stem pel zou drukken. Het moet voor de jonge ambtenaar een vreugde zijn ge weest in deze jaren van kennismaking met het archiefwezen Fruin's leiding en stuwkracht te ervaren. Regelmatig verschenen nu als bijlagen tot de Ver slagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, Rijksarchief in Zeeland, allerlei kleine en grotere inventarissen van Lasonder's hand. Zo nog in 1904 die van de „Registers van den Burgerlijken Stand, berustende in het rijksarchiefdepöt in Zeeland 17961814), in 1906 (eerste sporen van zijn bemoeiing met ker kelijke archieven!) die van de Doopsgezinde gemeente te Middelburg, in 1909 van het leen Popkensburg en de ambachtsheerlijkheid St. Laurens, in 1910 van St. Annaland, in 1913 van St. Maartensdijk. Daarnaast beschreef Lasonder ook aanwinsten van het Rijksarchief in Zeeland. Zijn grote werk uit deze jaren is de afzonderlijk verschenen inventaris van „De archieven van de rechtbanken, weeskamers en notarissen, die over het tegenwoordig grondge bied der provincie Zeeland gefungeerd hebben. De Zeeuwse eilanden. 1456 1811 (1852)". 's-Gravenhage 1914. Als een hernieuwd blijk van belangstelling in kerkelijke archieven mag gelden zijn publikatie van de „Acta der Zeeuwsche Synode van 1638' in het Archief van het Zeeuwsch Genootschap (1909). Inmiddels was dr. Lasonder in 1910 tot commies bevorderd. Zijn bewonde ring, ja verering voor zijn chef klinkt door in het enige jaarverslag van het Rijksarchief in Zeeland, dat hij heeft uitgebracht, dat over 1910, het jaar waarin mr. Fruin tot hoogleraar te Amsterdam was benoemd: Lasonder noemt Fruin's vertrek een onherstelbaar verlies voor het Rijksarchief in Zeeland. Niet lang echter hoefde het archiefwezen prof. Fruin te missen: zijn benoeming

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1959 | | pagina 7