DE MATERIËLE ARCHIEFVERZORGING
64
of de gegroeide orde herstelt. Indien deze echter minder doelmatig zijn, moet
de archivaris de vrijheid hebben daarvan af te wijken.
Hoe moet nu de archivaris handelen, als hij bij de bestudering van het
archief tot de conclusie komt, dat er van een zekere orde geen zier te ont
dekken valt? Nemen we het geval van een klein dorpsarchief van vóór de
Franse tijd, toen een duidelijke scheiding tussen rechtspraak, administratief
bestuur en waterschapsbestuur nog niet was getrokken. De besluiten op deze
drie gezagsterreinen werden soms in hetzelfde register aangetekend en de daar
op betrekking hebbende losse stukken ook niet altijd gescheiden bewaard, als
gevolg waarvan een geheel willekeurige ophoping van stukken ontstond zon
der aanwijsbare bestemming. Toepassing van het organisatiebeginsel, d.w.z.
uitgaan van de bestuursorganisatie, zal in vele gevallen geen uitkomst brengen.
Men past dan beter het functioneel beginsel toe, volgens welk beginsel de
functie der stukken ten opzichte van de taakonderdelen van het archief
vormende orgaan beslist over de plaats, die zij in het archief behoren in te
nemen. Meestal komt men daarmee ook niet helemaal uit; men zal er toe
moeten overgaan aan de stukken een onderwerp toe te kennen, dat aan de
inhoud daarvan is ontleend. Op grond van die onderwerpen kan men ze dan
tot rubrieken verenigen. Stukken van algemene aard kunnen op basis van
vormgelijkheid tot series worden verenigd.
Bij archieven van kleinere kerken, waarin geen orde herkenbaar is, kan men
dezelfde weg bewandelen. Ook bestaat daar de mogelijkheid een aanknopings
punt te zoeken in gelijksoortige archieven, b.v. wanneer het een plattelands
kapittel betreft het archief van een domkapittel, waarin van oudsher een be
paalde orde heeft bestaan. Men zou deze laatste methode het analogiebeginsel
kunnen noemen. Aangezien zulke kleine kapittels meestal niet onafhankelijk
waren, omdat zij bij hun oprichting werden verplicht steeds in alles de statuten
en gewoonten van het domkapittel te volgen, waren zij ook voor de in
richting van hun archief op die van het domkapittel aangewezen. De wijze,
waarop het Utrechtse domkapittel in de 14de eeuw zijn archief had ingericht,
mag in dit verband als voorbeeldig gelden. Het Domarchief bevatte de vol
gende rubrieken: privilegia, statuta, testamenta en communes litterae (waar
onder kwitanties). Pacht- en erfpachtbrieven hield men gescheiden, naar ge
lang zij waren toegewezen ,,ad maiorem cameram, ad minoram cameram, ad
bona divisa, ad officium cerevisie, ad fabricam", met een onderverdeling op
de naam van de parochie, waarin het pachtgoed lag. De stukken met betrekking
tot de vicarieën waren volgens de altaren gerangschikt. Stukken, die hun
zakelijk belang hadden verloren, werden niet opgeruimd, maar in de rubriek
„inutiles" bewaard, omdat zij wellicht later nog eens als precedent of als
modellen van taal en stijl konden dienen. Reeds in de 14de eeuw kende men
blijkbaar zo iets als het onderscheid tussen „lopend" en „oud-archief"1).
Als men zich niet op de Handleiding blindstaart, blijken er dus verschillende
methoden te bestaan om buiten het restauratiebeginsel om tot een bevredigend
resultaat te komen zonder daarbij in een aan het archief vreemde systematiek
te vervallen. De fout van de samenstellers van de Handleiding is dan ook
geweest het restauratiebeginsel, d.w.z. het herstellen van een voorheen in het
U K. Heeringa, Inventaris van het archief van het Kapittel ten Dom (Utrecht
1929), biz. XXIII—XXIV.
65
archief aanwezige orde, tot het ordeningsbeginsel bij uitstek te verheffen,
terwijl de praktijk heeft uitgewezen, dat men zich bij het inventari
seren vaak van verschillende ordeningsbeginselen moet bedienen. Eigenlijk
kan men die fout maar gedeeltelijk op hun credit boeken, omdat zij er uit
drukkelijk voor hebben gewaarschuwd, dat zij niet meer beoogden dan aan-
wijzingen te geven. Het nageslacht heeft het evenwel anders opgevat: men
is de Handleiding als een soort archiefbijbel gaan beschouwen. Dit laatste is
stellig nooit de bedoeling geweest, maar door de verschillende mogelijkheden
onvoldoende te beklemtonen, hebben onze pioniers er onbewust toe bijge-
dragen, dat men de Handleiding zo is gaan zien. Moge de herziening van 'de
Handleiding, die momenteel in voorbereiding is, dit misverstand uit de wereld
helPcn! H. HARDENBERG
HET BEGRIP ARCHIEFRESTAURATIE
Over de opvattingen van het begrip archiefrestauratie is hier tot nu toe
weinig geschreven. Bij gebrek aan voorschriften hiervoor is het interessant
kennis te nemen van de opvattingen die men huldigt bij de restauratie van
historische monumenten.1)
Het bekende grondprincipe voor restauraties „Behouden gaat voor ver
nieuwen zal in beginsel ook gelden voor archiefherstellingen, hoewel men
daarnaast ook andere eisen moet stellen. Deze eisen vloeien voort uit de
wetenschap, dat archivalia in de eerste plaats gebruiks- en geen tentoon-
stellingsvoorwerpen zijn. Bij het herstellen van archieven zal soliditeit en
duurzaamheid veelal belangrijker zijn dan het schoonheidsaspect. De restau
ratie zal op harmonische en verantwoorde wijze moeten worden aangepast
aan het oorspronkelijke uiterlijk van het archiefstuk, m.a.w. zij mag het ka
rakter van het stuk niet aantasten.
Op enkele aspecten van het begrip archiefrestauratie die in de praktijk
van alle dag voorkomen, meen ik de aandacht te moeten vestigen.
Voor reparatiewerk aan het inwendige van een boek wordt terecht reeds
algemeen japans of oud Oudhollands papier gebruikt. Minder algemeen is
het gebruik van nieuw Oudhollands papier voor schutbladen. Hiervoor ziet
men nog weieens oud Oudhollands papier of holl. normaal 1 toegepast. Er
kleven m.i. aan het gebruik van deze papiersoorten enige bezwaren. Het oude
papier is veelal van te lichte kwaliteit om het voor schutbladen te gebruiken,
het is dikwijls verzwakt in de rug door de oorspronkelijke vouw en de naai-
gaten en kan wellicht t.z.t. verwarring stichten bij vergelijking van water
merken met het beschreven registerpapier. Hollands normaal 1 is een uit
stekende lompenpapiersoort welker kwaliteit en samenstelling in het „Papier-
besluit 2) wordt vastgesteld en beschermd. Dit papier wijkt echter in aanzien
1) Het restaureren van historische monumenten; misverstanden, moeilijkheden
en mogelijkheden. Beschouwingen door een commissie, ingesteld door de Koninklijke
Nederlandse Oudheidkundige Bond in 1948. Zie: Bulletin Kon. Ned. Oudheidk Bond
1953, blz. 169—186.
2) Het Papierbesluit 1922 regelt t.a.v. de kwaliteit: de vezelsamenstelling, breek-
lengte, scheursterkte, lijmvastheid, radeerbaarheid en lichtbestendigheid van papier
soorten die onder een bepaalde benaming (b.v. Oudhollands) in de handel komen.