58
verschillende opvattingen, omdat daarbij naast historische en artistieke veelal
ook praktische belangen zijn gemoeid1).
Bij de ordening van een archief is het feitelijk niet anders. In theorie kan
de archivaris daarvoor dezelfde methoden kiezen als de architect bij het
restaureren van een monument. Hij kan trachten het archief zoveel mogelijk
in de oorspronkelijke toestand terug te brengen, dus volgens de eerste opzet
ervan, net als de architect, die een monument wil restaureren, zoals hij meent,
dat het in zijn aanvankelijke gedaante stijlzuiver had moeten zijn. De archivaris
kan ook proberen het archief aan te passen aan de behoeften van het huidige
onderzoek door het te ordenen volgens een willekeurige indeling, hetzelfde
wat de architect zou doen, als hij een monument met gebruikmaking van het
oude materiaal naar eigen inzicht moderniseert. En tenslotte kan de archivaris
de vorm, waarin het archief historisch gegroeid is, eerbiedigen. Past hij de
eerste methode toe, dan volgt hij het restauratiebeginsel. Het restauratie
beginsel kan men omschrijven als het beginsel, dat bij het herordenen van een
archief in de eerste plaats moet worden hersteld de vanouds in dat archief
aanwezige orde, waarna correcties en aanvullingen van niet-principiële aard
mogen worden aangebracht. Hierbij zit de gedachte voor, dat het archief op
het ogenblik, dat de archivaris de ordening ter hand neemt, in wanorde ver
keert, of dat de oorspronkelijke orde, daarin aangebracht door de archief
vormende administratie, door latere beheerders is verstoord. Evenals bij een
oud gebouw, waarin de oorspronkelijke gothische ramen door andere zijn ver
vangen, die bij een restauratie worden verwijderd om de oude ramen in ere
te herstellen, kan de archivaris ten opzichte van het archief corrigerend te
werk gaan. Hij kan zelfs nog verder gaan door verbeteringen aan te brengen,
die de oorspronkelijke orde niet kende. Paragraaf 18 van de „Handleiding
voor het ordenen en beschrijven van archieven" van Muller-Feith-Fruin laat
wijziging van de oorspronkelijke orde toe om afwijkingen van de algemene
bouw van het archief te verbeteren, onverschillig of die afwijkingen zijn toe
te schrijven aan vergissingen van beheerders van het archief, dan wel zijn
voortgevloeid uit een wijziging van voorbijgaande aard in het systeem van
bewaring van de archiefstukken. Dit verbeteren zou men kunnen vergelijken
met het perfectionisme, dat bij de restauraties van Viollet-le-Duc het gevolg
was van zijn overschatting van de middeleeuwse bouwkunst2). Desondanks
is het zo, dat de Handleiding de term „restauratiebeginsel" niet kent. Wat
paragraaf 16 als het ordeningsbeginsel bij uitstek aanprijst, is echter in wezen
hetzelfde.
Bedoelde paragraaf zegt, dat het systeem van indeling moet worden ge
grond op de oorspronkelijke organisatie van het archief. Deze regel is door
de Vereniging van Archivarissen in Nederland op het eind van de vorige
eeuw aangenomen, nadat Muller in zijn baanbrekend artikel „Het hoofd
beginsel voor de ordening van archieven" had omschreven, wat hij daarmee
bedoelde. De ook van hem afkomstige toevoeging, dat de oude organisatie
E. E. Viollet-le-Duc, Dictionnaire raisonné de l'architecture frangaise du Xle
au XVIe siècle VIII (Paris, 1869), p. 23; R. Lemaire, La restauration des monuments
anciens (Anvers, 1938), p. 45 e.v., 50 e.v., 56 e.v.
2) P. Gout, Viollet-le-Duc. Sa vie, son oeuvre, sa doctrine (Revue de l'Art
chrétien, Supplément III, 1914), p. 112114, waar zijn streven voortreffelijk is
samengevat.
59
van het archief in hoofdzaak overeenkomt met de inrichting van het bestuur,
waarvan het afkomstig is, dient hierbij voorlopig buiten beschouwing te blijven,
omdat zij ons confronteert met een ander beginsel, het zogenaamde organisatie
beginsel, dat men vaak ten onrechte als de Siamese tweeling van het restau
ratiebeginsel beschouwt. Laten we eerst eens nagaan, wat de samenstellers
van de Handleiding onder de oorspronkelijke organisatie van het archief
hebben verstaan. De toelichting op paragraaf 16, die grotendeels werd ont
leend aan het zoeven genoemde artikel, is op dit punt helaas minder duidelijk
dan het oorspronkelijk betoog van Muller. Uitgaande van de onmogelijkheid
om terug te komen op het bijeenbrengen van verschillende onderwerpen in
eenzelfde register of rekening, bepleit Muller het handhaven van de eenheid van
de bij de resoluties en de rekeningen behorende liassen van ingekomen stukken
en kwitanties. Indien deze stukken bij elkaar zijn gehouden, acht hij het een
onverantwoordelijke daad ze uit die oude orde te nemen en in de vorm van
losse stukken te rangschikken volgens de daarin behandelde onderwerpen.
„Men is dus gebonden", gaat hij verder, „aan de oude organisatie van het
archief, die te herkennen is in de serieën van delen en liassen en die, wanneer
men die serieën bijeengezocht heeft, althans in hoofdzaak bijna altijd hersteld
kan worden". In een noot voegt hij er nog aan toe: „het spreekt wel van
zelf, dat het onnodig is de ordening der oude archiefbeheerders over te nemen.
Hun archiefinventarissen waren tot zelfs in de 18e eeuw uiterst primitief
en absoluut onvoldoende voor onze behoeften. De organisatie moet behouden
worden, de ordening der stukken binnen deze grenzen mag niet alleen, maar
moet bepaald veranderd worden"1).
Wanneer men zich realiseert, wat dit betekent, staat men eenvoudig ver
stomd. Voor Muller waren de organisatie van een archief en de daarin van
ouds aanwezige orde blijkbaar verschillende begrippen. Wat hij onder de
organisatie van een archief verstond, zouden wij de structuur van de bestand
delen van een archief noemen. De plaatsing van die bestanddelen ten opzichte
van elkaar beschouwde hij als de ordening van de stukken en daarin wilde
hij de archivaris vrijlaten. Tegenwoordig bedoelen we met de oorspronkelijke
orde de onderlinge rangschikking van de bestanddelen, zoals deze door de
administratie bij de vorming van het archief werd bepaald, en gaat men zelfs
zo ver de archivaris het recht te ontzeggen in die rangschikking, al is zij nog
zo onoverzichtelijk, achteraf verandering te brengen. Dat is dus precies het
tegenovergestelde van hetgeen Muller voor ogen stond. Nog vreemder wordt
het geval, als we Muller horen betogen, dat de oude organisatie van het
archief in de oude organisatie wortelt van de gemeenschap, waarvan het
archief is uitgegaan en dat de vorming van de series steeds moet hebben
plaatsgehad onder directe invloed van de inrichting van de gemeenschap zelf2).
Blijkbaar heeft Muller er nooit aan gedacht, dat het vormen van series kan
plaatsvinden ongeacht de wijze, waarop het bestuur georganiseerd is. Op
het onderling verband tussen de bestanddelen kan de bestuursorganisatie
daarentegen wel degelijk haar stempel drukken, maar dit verband is heel iets
anders dan de organisatie van een archief in de conceptie van Muller. Van
daar zijn verwarring wekkende koppeling van het restauratiebeginsel aan het
1) Ned. Archievenblad II (1893/94), blz. 16—17.
2) T.a.p., blz. 17.