78
79
gevreesd moet worden, dat een te ver
wachten ontwikkeling naar het vor
men van streekarchieven, tot uithol
ling van de neventaak van de provin
ciale inspecteur zal leiden, meent de
ondergetekende ontkennend te kunnen
beantwoorden. Ook al zou gesteld,
dat het vormen van streekarchieven
op grotere schaal zal plaats vinden
dit enige verlichting in de werkzaam
heden van de inspecteur van de ge
meente- en waterschapsarchieven met
zich medebrengen, dan staat hier im
mers tegenover een onmiskenbare
groei van de gemeente- en water
schapsarchieven, die hierdoor steeds
meer van zijn aandacht zullen gaan
vragen. Is zo wordt er voorts ge
vraagd de in het wetsontwerp ge
projecteerde ontwikkelingsgang wel in
overeenstemming met de steeds ster
ker besefte culturele taak van de pro
vincie? De minister van onderwijs,
kunsten en wetenschappen heeft zich
deze vraag ook gesteld, evenwel als
onderdeel van een vraag met een ver
der gaande strekking nl. of de in de
laatste decennia veranderde en nog
steeds veranderende plaats van de
provincie in het Nederlandse staats
bestel de eigen taken van de pro
vincie zijn belangrijker geworden en
breiden zich nog voortdurend uit,
waardoor het provinciaal-eigen karak
ter steeds meer naar voren komt, het
geen uiteraard ook zijn neerslag vindt
in de archieven zou rechtvaardigen,
dat aan de provinciale besturen de
plicht werd opgelegd of althans de
bevoegdheid werd gegeven het beheer
van hun archieven voortaan zelf op
zich te nemen. Dit zou voor de pro
vinciale besturen inrichting van een
eigen archiefbewaarplaats en benoe
ming van een eigen archivaris, die ho
ger archiefambtenaar in de zin van
artikel 9 zou moeten zijn, met zich
medebrengen. De minister meende
aanvankelijk deze vraag bevestigend
te moeten beantwoorden, zij het dan
ook, dat hij teneinde de provincies niet
op kosten te jagen, de inrichting van
een zodanige provinciale archiefbe
waarplaats facultatief heeft willen
stellen en dus aan die provincies, die
er de voorkeur aan zouden geven de
bestaande toestand te handhaven,
daartoe de vrijheid had willen laten.
Uit de kennisneming van de door de
colleges van gedeputeerde staten aan
zijn toenmalige ambtgenoot van bin
nenlandse zaken uitgebrachte adviezen
omtrent het voorontwerp van wet,
waarin een desbetreffende bepaling
was opgenomen, was hem echter ge
bleken, dat deze gedachte bij het me
rendeel dier colleges geen of maar
matige belangstelling ontmoette. On
der die omstandigheden heeft hij, in
overeenstemming met zijn voornoemde
ambtgenoot, gemeend dit denkbeeld te
moeten laten varen. Met betrekking
tot de vraag waarop de onderge
tekende zou terugkomen welke pro
vincies zich vóór, resp. tegen een eigen
beheer van de archiefbescheiden heb
ben uitgesproken, meent hij zich te
mogen beperken tot het geven van de
volgende mededelingen. Wanneer de
ondergetekende er van uitgaat, het
geen reeds uit het voorgaande blijkt,
dat het eigen beheer mede omvatte de
benoeming van een hoger archiefamb
tenaar tot provinciale archivaris, aan
wie tevens de inspectie op de ge
meente- en waterschapsarchieven was
toebedacht, dan kan gezegd worden,
dat er slechts één college de volle
consequentie van een dergelijk beheer
zou willen aanvaarden. Tegen de ves
tiging van een provinciale archiefbe
waarplaats hadden vijf colleges ernstig
bezwaar. Zij vonden dat hierdoor de
eenheid van systeem zou worden ver
broken, doordat de ene provincie wel,
de andere niet van de geboden ge
legenheid zou gebruik maken; het
wetenschappelijk onderzoek zou in de
provincies, waar een eigen archiefbe
waarplaats zou worden gevestigd, no
deloos worden verzwaard door de
verspreiding van de gewestelijke bron
nen over twee archieven; ook uit fi
nancieel oogpunt werd het weinig
aantrekkelijk geacht wanneer er in
één provinciale hoofdplaats twee kost
bare gewestelijke archiefbewaarplaat
sen zouden zijn. De conclusie van deze
vijf colleges was, dat er in elke pro
vincie naast de archiefbewaarplaat
sen van gemeente- en waterschappen,
in het algemeen slechts één centrale
gewestelijke archiefbewaarplaats dient
te zijn, hetzij een rijksarchiefbewaar
plaats (waarin dus ook de provinciale
archieven zouden moeten worden op
genomen) hetzij een provinciale ar
chiefbewaarplaats (waarin alsdan ook
onder waarborgen voor de noodzake
lijke eenheid in het beheer, de rijks
archieven uit dat gewest zouden beho
ren te worden opgenomen). Van de
zes overige colleges spraken twee er
zich niet over uit, twee verklaarden
voorshands geen gebruik van de be
voegdheid te zullen maken en twee
stemden er ten volle mede in. Van
deze zes colleges meenden er vier, dat
er geen taak voor een provinciale ar
chivaris zou zijn. Volstaan zou h.i.
kunnen worden met een functionaris
met de nodige kennis van de admini
stratie en de archiefverzorging met
betrekking tot de 19e eeuwse en jon
gere archiefbescheiden, één college
merkte op, dat vooral in de eerste
periode van een provinciale archief
bewaarplaats met aanstelling van een
middelbaar archiefambtenaar zou kun
nen worden volstaan, terwijl een zes
de college het ambt van provinciale
archivaris wel belangrijk achtte en
daarom aan de eis van hogere archief
ambtenaar de voorkeur gaf. Gezien
deze reacties van gedeputeerde staten
heeft de ondergetekende gemeend niet
aan een theoretisch verdedigbare mo
gelijkheid te moeten vasthouden en de
voorkeur te geven aan handhaving van
de huidige toestand.
Wat de overbrenging naar de rijks
archiefbewaarplaatsen betreft kan
worden gezegd, dat de feitelijke toe
stand als volgt is: vier provincies heb
ben de archieven van na 1813 onder
zich gehouden, vijf hebben deze ar
chieven tot 1'850, één tot 1889 en één
tot 1914 naar de desbetreffende rijks
archiefbewaarplaatsen overgebracht.
Met betrekking tot de vraag of er wel
voldoende plaats zal zijn om de oude
provinciale archieven naar een cen
traal archief over te brengen kan wor
den gezegd, dat zulks in enkele pro
vincies wel, in andere niet het geval
zal zijn. Zoals reeds is betoogd zullen
enkele rijksarchiefbewaarplaatsen moe
ten worden uitgebreid.
Ten aanzien van het pleidooi voor
het invoeren van een overgangsrege
ling, welke bepaalt, dat aan de thans
fungerende rijksarchivarissen, die te
vens met de inspectie der gemeente
en waterschapsarchieven zijn belast,
deze inspectie niet tegen hun wil wordt
ontnomen, en dat slechts aan nieuw
benoemde rijksarchivarissen deze taak
niet meer wordt opgedragen, meent
de ondergetekende, dat zou kunnen
worden volstaan met het opnemen van
een overgangsbepaling in de op grond
van de artikelen 26 en 33 van het ont
werp te stellen regelen. Zodanige be
paling zou de provinciale besturen de
bevoegdheid kunnen geven de rijks
archivarissen, die thans met de inspec
tie van de gemeente- en waterschaps
archieven zijn belast en hiervoor reeds
een toelage genieten, deze inspectie
te blijven opdragen.
Met de zienswijze van de leden, dat
het wenselijk is de gemeentearchiva
ris tevens te belasten met het toe
zicht op de archiefbescheiden van de
gemeentelijke organen, kan de onder
getekende zich, in het bijzonder op
grond van hem - ter kennis gekomen
gevallen van ernstige verwaarlozing,
bij nadere overweging verenigen. In
verband hiermede heeft hij alsnog ar
tikel 25 van het ontwerp aangevuld.
Wellicht ten overvloede zij nog opge
merkt, dat dit toezicht uiteraard geen
verdergaande bevoegdheden impliceert
dan die, waarvan gesproken is in het
algemene gedeelte van de memorie
van toelichting.
Archiefraad. Reeds onder het hoofd
„Vernietiging van stukken" heeft de
ondergetekende gewezen op de zeer
belangrijke taak, die met betrekking
tot het vernietigingsvraagstuk aan de
Archiefraad is toebedacht. Zoals daar
bij is opgemerkt, gaat het in dezen niet
uitsluitend om de archiefbescheiden
van het rijk doch ook om die van de
andere publiekrechtelijke lichamen.
Voor de andere onderwerpen, waar
mede dit college zich zal hebben bezig
te houden, moge de ondergetekende
naar het algemene gedeelte van de
toelichting verwijzen. Daarin is tevens
uiteengezet, waarom de Archiefraad
juist geen doublure zal gaan vormen
van de permanente commissie voor de
post- en archiefzaken bij de rijksad
ministratie, die slechts een taak heeft
ten aanzien van de departementen van
algemeen bestuur. Evenmin zal dit
college een doublure gaan vormen van
het instituut van de „Bijeenkomst der
Rijksarchivarissen" dat uiteraard een
beperkt karakter heeft en van de
Rijkscommissie voor Vaderlandse Ge
schiedenis, waarvan is opgemerkt, dat
zij een specifiek archivalisch-historisch
karakter heeft. De Archiefraad zal
als adviserend college de belangen van
deze verschillende instanties moeten
coördineren, wanneer het om maat
regelen gaat, die met het oog op de
toekomstige bestemming van de ge
vormde archieven moeten worden ge
troffen. De deskundige leden zullen,