166
167
maar dit lag buiten haar opdracht. Ook ging het om de toepassing van een
Nederlands systeem. De controverse over de bruikbaarheid van dit systeem
bestaat niet onder secretarissen en registratoren, die immers vol lof zijn, maar
onder de archivarissen; daarom werd naar hun ervaring gevraagd, niet naar
die der registratoren, op een enkele na. Zelfstudie is wel degelijk verricht.
Bovendien hebben enkele leden praktische ervaring op het gebied van de
zaaksgewijze ordening en het werken met een decimale code. De heren Ruygh
en Versteeg zijn in het gesprek betrokken om de inlichtingen zo volledig moge
lijk te doen zijn. De zaaksgewijze ordening is primair, de rangschikking der
dossiers naar een decimale code secundair. Een andere rangschikking is zelfs
mogelijk. Naast de zaaksgewijze ordening komen rubrieken en series voor,
maar uit angst voor het vroegere rubriekenstelsel met zijn alfabetische ingangen,
welke men wilde afschaffen, heeft de V.N.G. ook deze termen overboord
gegooid. Maar ook de onderwerpen van de rubrieken kunnen naar de decimale
code worden gerangschikt. Daarom geeft dit in de praktijk geen bezwaren.
De heer Bloemen zegt, dat waar het standpunt wordt ingenomen, dat de
archivarissen zich niet moeten mengen in de zaken van de administratie,
slechts het historisch motief overblijft. Door dit motief kan de administratie
niet geïmponeerd zijn. De Commissie raadpleegde intussen een aantal archiva
rissen in twee enquêtes. Het rapport laat in het ongewisse wie er werden ge
raadpleegd. De samenvatting van de eerste, kleine enquête is een voorbeeld
van vaagheid. De vele puntjes onthullen niets. Welk aantal archivarissen ver
zocht werd aan de tweede, grote enquête deel te nemen blijft onvermeld. Er
kwamen 38 en niet, zoals aangegeven wordt, 37 antwoorden binnen. Daarvan
worden er slechts 21 in de bspreking betrokken, 17 blijven dus buiten be
schouwing, zonder dat daarvoor een reden wordt aangegeven. Van de be
doelde 21 archivarissen blijken er vier te zijn, die bevestigend antwoordden op
vraag 1, dat zij nl. gecodeerde archieven onder hun beheer hebben. Minstens
een van deze vier heeft bezwaren tegen het codestelsel. Geen der geënquêteer
den heeft overigens op vraag 4 -waarin om een oordeel werd gevraagd over
het stelsel geantwoord, tenzij één, van wie evenwel het antwoord niet kan
worden nagegaan, omdat het verborgen werd in de door mr. Schaap gegeven
samenvatting. De basis waarop in de samenvatting voor- en tegenstanders,
voor- en nadelen van het stelsel worden behandeld, kon derhalve niet smaller
zijn. De samenvattingen munten ook uit door verwarring. Er is geen enkele
lijn in te vinden. Er kan van alles en nog wat uit gelezen worden. Uit het op
de enquêtes gevolgde onderhoud van de Commissie met de heren Ruvgh en
Versteeg resulteerde blijkens het in het rapport daarvan medegedeelde verslag
geen enkel bruikbaar gegeven.
De zeven conclusies preadviezen der Commissie hangen volkomen in
de lucht. Zij bieden geen voldoende grond voor nadere, vruchtbare bespreking.
Spr. stelt daarom voor het rapport voor kennisgeving aaan te nemen, daaraan
de wens toevoegende, dat dit rapport niet, zoals door de voorgaande spreker,
mr. Hardenberg, werd verwacht, in het Archievenblad gepubliceerd zal worden.
De voorzitter zegt, dat naar zijn mening het niet publiceren van de namen
der geënquêteerden een kwestie van beleid is; het gaat toch om de aard der
aangevoerde argumenten, niet om de personen. Dr. Formsma zegt, dat boven
dien in de vergadering te Rotterdam door mr. Schaap reeds uitvoerig is in
gegaan op de enquête, waardoor vele punten konden worden samengevat om
niet in herhaling te vallen. Wel is waar zijn er tegenstrijdigheden in de ant
woorden, maar conclusies zijn er toch wel uit te trekken.
Volgens de heer Hart is een bezwaar tegen de analytische of verticale
archiefvorming dat de onderzoeker, die de samenhang of synthese van zekere
gebeurtenissen wil bestuderen, voor grote moeilijkheden komt te staan. De
horizontale lijn, de draad, die dwars door allerlei zaken heenloopt, is er niet.
Op een gegeven ogenblik kan er verband bestaan tussen straatschenderij en
schoolwezen.
Mej. Nijhoff merkt op, dat een deskundig samengestelde index aan dit be
zwaar tegemoet komt. Het is wenselijk niet alleen, dat historici goede registra
toren zijn, maar evenzeer dat de registratoren goede historici zijn.
Dr. Van Hoboken wil vooropstellen, dat de Commissie in elk geval waar
dering verdient voor het vervullen van haar moeilijke opdracht. Hij heeft echter
bezwaren tegen het uitgebrachte preadvies, die hij in een drietal punten samen
vat. De conclusie, dat het stelsel van zaaksgewijze ordening volkomen accep
tabel is, gaat hem te ver. In de zaaksgewijze ordening schuilt een sterk
subjectief element, dat zijn oorsprong vindt in het ontbreken van een afdoende
definitie van het begrip „zaak". Zo'n definitie is ook wellicht niet te vinden,
en daarom zal het subjectieve element wel nooit geheel kunnen worden uit
geschakeld. De zaaksgewijze ordening behoeft hierom nog niet per se onaan
vaardbaar te zijn maar dient te erkennen dat het subjectieve element een
nadeel vormt, waarvoor men steeds op zijn hoede moet zijn. Slechts met deze
restrictie kan men het stelsel acceptabel noemen. Het tweede bezwaar van
spr. is dat de Commissie de code der V.N.G. niet aan een kritische beschou
wing heeft onderworpen. Men kan over het stelsel geen volledig oordeel
vellen zonder de structuur van de code daarin te betrekken, maar het preadvies
wekt de indruk, dat de Commissie op dit punt in het geheel geen problemen
heeft gezien. In de derde plaats mist spreker in de conclusies een afwijzing
van de in de registratuur-wereld heersende opvatting van het begrip „archief
stuk". Het bij de enquête geuite bezwaar, dat de registrator niet weet wat een
archiefstuk is, rangschikte de rapporteur mr. Schaap onder de bezwaren, die
niet met het stelsel verband houden. Spr. betoogt daarentegen, dat dit bezwaar
wel degelijk uit het stelsel voortvloeit, aangezien de dossiers zo volledig
mogelijke informatie moeten geven en men daarom aan de dossiers allerlei
toevoegt, wat niet onder 1 der Handleiding valt. Tekenend is de in het
preadvies vermelde uitspraak van de heer Ruygh. dat een archiefstuk zou zijn
„elk stuk, dat een rol heeft voor de administratie, in welke vorm doet er
niets toe". Tegen deze oovatting moeten wij ons met alle kracht verzetten,
want hierbij is van een principieel onderscheid tussen archief en bibliotheek
of verzameling geen sprake meer. Deze opvatting betekent een volstrekte
verloochening van elke theoretisch gefundeerde definitie op dit punt, een
tot systeem verheven opportunisme, waarbij het begrip archief volkomen in
de lucht komt te hangen. Hier dienen de registratoren iets van de archivarissen
te leren, niet andersom. Het belang van deze kwestie is volgens spr. door de
Commissie miskend.
Mej. Jurriaanse meent, dat een beschouwing over deze zaken in deze kring
zeer waardevol kan zijn. Zeer zeker zal bij de zaaksgewijze ordening de per
soonlijkheid van de registrator naar voren komen, hoewel het registratuur-
stelser objectiever is dan het oude rubriekenstelsel. Doordat aan de volgorde