66 deel van de deeltaak van een bepaald bureau gezien. Het voordeel van het stedelijk Aktenplan boven het Beierse Aktenplan is, dat er daarin een zekere samenhang bestaat tussen taak en organisatie, een samenhang, die in het Beierse plan ontbreekt, maar dan ook consequent is volgehouden in tegen stelling met de Code der Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het blijkt dus heel wel mogelijk het anders en beter te doen dan de Code met behoud van de decimale indeling. Ook de Nederlandse bedrijfsarchivaris Van Giessel en de heer Bloemen hebben voor de ordening van archiefstukken in de registratuurperiode behartenswaardige wenken verstrekt, zij het in een andere richting, omdat zij voor alles wensen vast te houden aan een organische ge leding van het archief. Al met al ontbreekt het dus niet aan stof voor de Commissie voor moderne archieven om eens haar krachten te gaan beproeven aan de opstelling van een gemeentelijk registratuurplan, dat niet mank gaat aan de gebreken, die ik U heb geschetst. Want heeft men zich al gerealiseerd wat er moet gebeuren, als die nieuwe archieven straks rijp zijn om door de gemeentearchivaris te worden overgenomen? Zij, die de ogen willen sluiten voor de gebreken van het huidige stelsel, zullen natuurlijk klaar staan met de bewering, dat men de daarin aangetroffen orde, al is zij nog zo vreemd, moet respecteren. Maar zijn diezelfde heren altijd zo braaf geweest t.a.v. de oude archieven? Hebben zij de waslijstorde van vroeger tijden ook altijd gerespecteerd? Waarom dan van de toekomstige generatie van archivarissen verwachten dat zij dat wel zullen doen? Ik ken een gemeentearchivaris, die regelmatig de lopende registratuur in zijn depot ontvangt. Een van zijn voornaamste bezigheden is daarvan terstond de code nummers te verwijderen en de stukken te herordenen volgens de grondbegin selen van de archivistiek. Hoewel ik geen bewondering kan koesteren voor het gemis aan efficiency, dat hier ten toon wordt gespreid, neem ik mijn hoedje af voor de archivaris, die nog eerbied kan opbrengen voor de beginselen van zijn vak en zich niet laat intimideren door het feit, dat in 1000 gemeenten met archieven wordt omgesprongen op een wijze, die alleen maar indruk kon maken door de hulpmiddelen, die voor de toepassing van het systeem onont beerlijk heten te zijn. Het is helaas een algemeen verschijnsel, dat het onder scheidingsvermogen van de mensheid zodanig verzwakt is geraakt, dat men het verschil tussen middel en doel niet goed meer uit elkaar weet te houden. Prof. Jacques Ellul wees er enkele jaren geleden op, dat onze westerse samen leving gebukt gaat onder de „tyrannie der middelen Er is geen doel meer, alles in onze cultuur is middel geworden. Wij weten niet meer, waarheen we op weg zijn!12) Zo is ook het registratuurplan niet meer dan een middel om aan de stukken een zekere rangschikking te geven. Voldoet die rangschikking niet, dan moet de archivaris de vrijheid bezitten ze te corrigeren en tot herordening over te gaan. Het doel, dat hij nastreeft, is het zo goed mogelijk toegankelijk maken van de stukken voor het historisch onderzoek en het spreekt vanzelf, dat hij daarbij rekening houdt met de wijze, waarop de historicus zijn onderzoek ver richt. Welnu, de historicus verlangt een duidelijk antwoord op de vraag, door wie de zaken behandeld zijn en hoe dat geschiedde. Immers, wanneer het werkelijke verloop van de zaken niet meer te controleren is, staat de weg 12> J. Ellul, Staan in de wereld van nu (Amsterdam, 1955), blz. 66 e. v. 67 open voor een onzuivere voorstelling daarvan. Het is de roeping van de archi varis om de waarheid te dienen en niet om propaganda te steunen, die zich van onvolledige of verminkte feiten bedient. Resumerende kom ik tot de slotsom, dat voor de samenstelling van een registratuurplan bij onze, helaas nog gebrekkige, kennis van de daaraan ver bonden problematiek het best kan worden uitgegaan van een duidelijk uit gangspunt. D.w.z. men kieze daartoe de organisatorische indeling van de administratie, of wanneer deze om de een of andere reden onpraktisch of onoverzichtelijk is, een functionele indeling. Het is goed ons hierbij te reali seren, dat ook de geldigheid van het herkomstbeginsel haar grenzen heeft en dat het dwaas zou zijn eraan vast te houden, als de toepassing niet tot een bruikbaar archief zou leiden, of wanneer onze krachten te kort zouden schieten om dat doel te bereiken. Als men het goed beschouwt, is dat helemaal geen nieuwe ontdekking. Wie wel eens archieven van kleine gemeenten heeft ge ordend, weet dat daarin dikwijls geen spoor meer van een oude orde valt te ontdekken en dat ook de bestuursorganisatie zich soms niet duidelijk aftekent, zodat men wel gedwongen is zelf enig systeem in de stukken te brengen. Het resultaat is in vele gevallen een kruising tussen organisatorische en functionele indeling. Het is daarbij de kunst het met een minimum van onderafdelingen te stellen en ik geloof, dat het bij een registratuurplan niet anders moet zijn en dat men het aan de registrator moet overlaten deze naar de behoeften van de praktijk met verdere verdelingen aan te vullen. Een moeilijkheid bij de zuiver functionele indeling blijft, dat naar een middel moet worden gezocht om zo mogelijk toch ook de organisatorische samenhang tussen de stukken onderling kenbaar te maken. Kan hiervoor geen bevredigende oplossing wor den gevonden, dan zal de archivaris, wanneer hij het archief overneemt, in overweging moeten nemen, of het niet aanbeveling verdient in het belang van het historisch onderzoek een herordening te ondernemen. In het bijzonder zal die vraag actueel worden, wanneer uit een archief van tevoren zoveel is ver nietigd, dat van tal van onderverdelingen in het registratuurplan geen stukken meer aanwezig zijn en dat het daardoor feitelijk overbodig is geworden. Ook bij uitvoerige dossierinventarissen zal de vraag rijzen, of deze niet op een overzichtelijker wijze herordend moeten worden. Over de betekenis van het registratuurplan voor de permanente bewaring van archieven is zeker nog niet het laatste woord gezegd. Wil men dubbel werk voorkomen, dan zullen die plannen van nu af aan een ernstig punt van studie voor de archivaris moeten gaan uitmaken en de gangbare schema's op hun archivalische waarde nader moeten worden getest. Mochten de archiva rissen op dit punt onverhoopt in gebreke blijven uit angst voor het betreden van heilige huisjes of om welke reden dan ook, dan zullen zij moeilijk kunnen volhouden, dat het lot van de moderne archieven hun zo zeer ter harte gaat. Of gaat het alleen om de onaantastbaarheid van een bepaald stelsel? Zelfs de voorstanders van dat stelsel geven toe, dat de ontwikkeling ervan nog niet is voltooid. Het komt er dus alleen maar op aan de verdere ontwikkeling in de juiste banen te leiden. Dit zal echter nooit kunnen geschieden, als men niet tot in de kern van de zaken weet door te dringen, of zich door de gemeen plaats laat afschrikken, dat de praktijk geen verandering zou toelaten. Hoeveel keren is de Code al niet omgewerkt op grond van praktische overwegingen? Ik ben er van overtuigd, dat het heus niet de laatste keer is geweest, zeker

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 38