62 vaardiging van indexen en klappers en na een bijna vijftigjarige praktijk met het dossierstelsel zijn we dus blijkbaar nog even ver. Maar goed, de overheid heeft nu eenmaal de rangschikking van de archieven volgens een vooraf uitgewerkt registratuurplan voorgeschreven en we kunnen ons dus alleen maar afvragen, of daarmee werkelijk de gemakkelijker raad pleegbaarheid van de stukken wordt bereikt. Een van de middelen, waarvan het zich daartoe bedient, is de decimale nummering die men toch met wee zo eindeloos kan uitbreiden, dat zij altijd uitkomst biedt, vooral ook omdat de Code de gebruiker niet vrijlaat die nummering zonodig zelf aan te vullen. Zo kan het dan gebeuren, dat er voor bepaalde zaken geen codenummeraan wezig is en dat men zijn toevlucht moet nemen tot het verfoeide instituut van de rubriek, waarvoor de term verzameldossier is uitgevonden om toch vooral niet van een rubriek te spreken. Een voorbeeld hiervan komen we tegen bi, de vergunningen voor het hebben van opritten, buizen, kabels e.d Volgens de Code krijgen deze het classificatienummer-1.811.111.91. Deze moeten per soor of wel, ongeacht de soort, per adres in verzamelmappen worden opgeborgen. U ziet zelfs met 9 decimalen komt men er nog niet. Indien de gemakkelijke raadpleegbaarheid het enige motief zou zijn om de rangschikking van de stukken te bepalen, zouden we zelfs nog een stapje verder kunnen gaan, mits we zo progressief zijn het over de gehele were erkende herkomstbeginsel volledig af te schaffen In 1930 heeft de Zweed Weibull daartoe al een poging gedaan door in alle ernst voor te stelle". losse stukken in een archief, onverschillig hun oorspronkelijke orde, ter wille van de onderzoekers dossiersgewijze te rangschikken^ Destijds zijn daartege zowel Fruin als de tegenwoordige directeur van het Duitse Bundesarchiv, Winter, in opstand gekomen. Terecht heeft Fruin toen de vraag gesteld waar om men bij het stelsel van Weibull aan de grenzen van het archief zou blijven staan7 Waarom dan niet alle in een archiefbewaarplaats berustende archieven op een hoop gegooid en alle op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende stukken in één dossier samengevoegd? Dat zulke ideeen werke ij wor e kunnen schieten, heeft men nog niet zolang geleden kunnen lezen toendoo iemand de stelling geponeerd werd, dat de departementsarchieven feitelijk een onderdeel zijn van één groot rijksarchief. Wanneer de departementsarchieven nu volgens één uniforme code geordend werden, zou het betrekkelijk eenvoudig zijn na hun overbrenging naar het algemeen rijksarchief alle dossiers op de zelfde zaken betrekking hebbende bijeen te plaatsen. Het ideaal van de onont wikkelde archiefbezoeker, die meent dat de archiefambtenaar maar een laatje hoeft open te trekken om hem de gezochte gegevens te verschaffen, zou dan eindelijk zijn bereikt. Wie dit ideaal mocht nastreven, vindt in de Code der Vereniging van Nederlandse Gemeenten een prachtig stuk gereedsc ap voor de verwezenlijking ervan. Hoewel ik er niet zeker van ben, dat men dit ideaal reeds bij het opstelle van de Code duidelijk voor ogen heeft gehad, zat er de mogelijkheid toch van de aanvang af in, doordat zij een uitwerking was van de U.D.C., die de gehel schepping poogde te omvatten. In ieder geval bewijst de grote opgang, die de Code heeft gemaakt, met welk een onkritisch vertrouwen men deze nieuwe uitvinding tegemoet is getreden. Want maar weinigen schijnen zich de vraag te hebben gesteld, of de archieven zelf er beter van zijn geworden. Men kan de verdere uitwerking van de Code voor de rijksadministratie vergelijken met 63 de vorderingen, die op het gebied van de atoomsplitsing zijn gemaakt. Aan vankelijk door wetenschappelijke onderzoekers met de beste bedoelingen to stand gebracht, staan wij nu op het punt, dat de hele beschaving eraan dreigt ten onder te gaan. Eerst de toekomst zal leren, of de mensheid in staat is haar uitvindingen zo te beheersen, dat zij er zich uiteindelijk over kan verblijden. Met de Code is het net zo. De uitwerking daarvan op lange termijn is nog niet te overzien, maar wat ik over de consequenties ervan vertelde, klinkt met zo heel bemoedigend. Daarbij komt, dat de Code evenals de atoomproeven met een waas van geheimzinnigheid is omringd. Vraagt men zich af hoe het komt, dat er zo weinig kritiek op de Code is geleverd, ik bedoel door mensen uit de praktijk van de administratie, dan blijkt de oorzaak daarvan in die ge heimzinnigheid te liggen. De Code der Vereniging van Nederlandse Gemeenten is niet voor het publiek verkrijgbaar. De bij het registratuurbureau aangesloten gebruikers ontvangen tegen recu een genummerd exemplaar, dat zij niet als hun eigendom kunnen beschouwen en na het verschijnen van een nieuwe druk Want er wordt noa steeds aan gedokterd - weer moeten inleveren. Door de aansluiting tegen een flink bedrag bij het registratuurbureau is men met alleen verplicht zijn archief geheel volgens de Code m te nchten, maar iedere discussie daarover wordt bij voorbaat uitgeschakeld. In de pubkkaties van het bureau kan men alleen maar over de vele voortreffelijkheden van de Code lezen, en zolang men nog niet is aangesloten, krijgt men de Code met te zien. Kritiek op de Code wordt dus praktisch onmogelijk gemaakt. Slechts enkele instanties hebben de moed opgebracht om na minder gunstige ervaringen met de toepassing van de Code het abonnement op te zeggen. Dezelfde geheimzinnigheid, die rond de Code hangt, heeft men ook betrac voor de aanpassing van de Code aan de departementsarchieven en de archieven van de daaronder ressorterende overheidsdiensten. Daarvoor is een speciale commissie benoemd, de ACCO, waarin geen archivarissen zitting hebben. Hetqeen daar wordt besloten, onttrekt zich aan de openbaarheid. En wat ten slotte de grote schare van volgelingen betreft, die de Code dagelijks moeten hanteren, zij hebben geleerd, dat de Code het enig zaligmakend stelsel is, op een cursus voor een diploma, waarop met vette letters staat gedrukt, dat het wordt afgegeven met medewerking van de Vereniging van Archivarissen, terwijl uit niets bliijkt, waarin deze medewerking bestaat. Ik kan me tenrnms e niet voorstellen, dat indien deze cursus met intensieve medewerking van archi varissen was opgesteld, ze er zo zou uitzien. Als men let op de atmosfeer, waarin het stelsel ontstaan is, kan men zich alleen maar verbazen, dat van de zijde van de archivarissen nimmer een poging werd gedaan om de gemeen telijke archiefcode aan andere, voor hetzelfde doel opgestelde registratuurplannen te toetsen. Uit de voorgeschiedenis van de Code blijkt, dat men van een Duits voor beeld is uitgegaan. In Duitsland is men intussen niet blijven stilstaan bij dat voorbeeld, maar niemand schijnt op de gedachte te zijn gekomen de verdere ontwikkeling van het Einheitsaktenplan te volgen, zelfs met de recente ont wikkeling ervan. Het lijkt mij daarom nuttig de ban te verbreken en een oqenblik stil te staan bij het in 1950 met medewerking van het Staatsarchie te München vastgestelde decimale registratuurplan voor de Beierse gemeenten. Dit Einheitsaktenplan berust ook op de zaaksgewijze ordening van de stukken en is net als de Code geheel onafhankelijk van de organisatie van het bestuur

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 36