48
49
von zufalligen ausseren Einwirkungen oder auch nur an die mögliche Unvollkom-
menheit oder gar Krankhaftigkeit des gewachsenen Organismus scheint ihrer op-
timistischen Lebensauffassung fremd"39).
Wahrend die Niederlander den Organismusbegriff rein biologisch auffassen, gehen
wir von dem philosophischen Begriff des Organismus aus; wahrend jene die
Registratur nicht nur dem Inhalt nach, sondern aus als Gestalt als etwas
naturhaft Gewachsenes ensehen, das die Vollkommenheit des natürlichen Organis
mus auf jeder Stufe der Entwicklung verwirklicht, wissen wir, dass jedes Registra-
turgebilde das unvollkommene Werk von Menschen ist, aber im innersten Wesen
eine lebendige, von einheitlichem Geist durchwehte Wechselbeziehung zwischen
dem Ganzen, das nur durch die Glieder lebt, und den Gliedern, die in ihrer
Funktion auf das Ganze ausgerichtet sind, aufweist, jene Wechselwirkung, die
kennzeichnend ist für den natürlichen Organismus. Was den Niederlandern Realitat
ist, bedeutet daher für uns ideale Forderung an den Registrator wie an den
Archivar: das innere Wesensgesetz des Organismus in der ausseren Gliederung der
Registratur zur verwirklichen"40).
Voor U alien, die onze Handleiding werkelijk kent, en die weet hoe de
inventarissen van onze archieven worden samengesteld, is het onmiddellijk
duidelijk, dat hier een onwaar beeld van de Nederlandse beginselen gegeven
wordt.
Direct na 16 wordt al in 17 gezegd dat de archivaris, na de oude orde
zoveel mogelijk hersteld te hebben, moet beoordelen óf en in hoeverre het
wenselijk is van die orde af te wijken. En 18 zegt dat de oorspronkelijke
orde van een archief mag worden gewijzigd om afwijkingen van de algemene
bouw van het archief te verbeteren, onverschillig of die afwijkingen aan
vergissingen van de beheerders van het archief zijn toe te schrijven, dan wel
zijn voortgevloeid uit een wijziging van voorbijgaande aard in het systeem
van bewaring der stukken. „Kortom", zegt de toelichting, ,,de archivaris mag
alle veranderingen in de oude organisatie van het archief aanbrengen, die
ten doel hebben de leidende gedachte, waarvan de oude ordening is uitgegaan,
tot haar recht te doen komen".
Een redelijke, en vrij ver gaande, vrijheid wordt aan de archivaris ook volgens
de Handleiding bij zijn arbeid gelaten. Wij zijn er ons volkomen van bewust,
dat ook de oude ordening der archieven het onvolkomen werk van mensen was.
Ook de schrijvers van de Handleiding waren zich daarvan bewust. Muller
heeft in zijn inleiding op de „Catalogus van het archief van het kapittel van
St. Pieter" in 1886 gepleit, zoals op zoveel andere plaatsen, voor de opvatting,
dat men bij de ordening van een archief zoveel mogelijk de oude rangschikking
daarvan moet herstellen. Wanneer hij daar het herstel der oude ordening
noodzakelijk acht, dan zegt hij dat in deze bewoordingen: „Wij lateren, altijd
minder volkomen op de hoogte der administratie en der verschillende voor
vallen dan de deskundige tijdgenooten, kunnen hun werk, wanneer dat met
zorg en volgens bepaalde beginselen gedaan is, onmogelijk verbeteren"41).
Dus: wanneer dat met zorg en volgens bepaalde beginselen gedaan is. En in
diezelfde inleiding zet hii tevens uitvoerig uiteen, hoeveel fouten de archivaris
toch gewoonlijk bij het herstellen van die oude ordening in het archief te
verbeteren heeft, tengevolge van de feitelijke toestand, waarin veel archieven
verkeren, en tengevolge van het tekortschieten der vroegere beheerders uit de
39) Brenneke, o.c. p. 85. 40) Brenneke, o.c. p. 86.
41) S. Muller Fz., Catalogus Van het archief van het Kapittel van St. Pieter (te
Utrecht), ('s-Gravenhage, 1686), p. VII.
tijd van het ontstaan der archieven. Tenslotte zegt hij letterlijk: „De slotsom
dezer overwegingen is dus, dat men bij de regeling van een archief slechts bij
groote uitzondering, wanneer de oude rangschikking en inventariseering bijzon
der zorgvuldig heeft plaats gehad, kan volstaan (let wel: volstaan (curs. P.)met
het herstellen der oude orde"42).
Het komt er eigenlijk op neer, dat wij Nederlanders reeds lang een „Freies
Provenienzpri'nzip" bezitten, maar dat wij bij de toepassing daarvan de oor
spronkelijke ordening, wanneer deze met zorg en volgens bepaalde beginselen
is toegepast, volkomen zonder voorbehoud respecteren, in tegenstelling met
Brenneke, die ook dan de vrijheid wil nemen deze oude orde „wesentlich um
zu formen'"
Ik meen, dat dit alles ons toch iets leren kan. Ten onrechte zegt Brenneke:
„Wahrend die Niederlander den Organismus-begriff rein biologisch auffassen,
gehen wir von dem philosophischen Begriff des Organismus aus"4R). Ook voor
de schrijvers van de toelichting op de Handleiding was het „organisme" van
het archief een overdrachtelijk, een filosofisch, geen „rein biologisch" begrip.
Maar enige woorden van deze toelichting hebben, meen ik, ook nu weer aan
leiding tot dit misverstand van Brenneke kunnen geven. De Handleiding zegt
nl. in haar toelichting op 2: „een archief is een organisch geheel, een levend
organisme, dat volgens vaste regelen groeit, zich vormt en vervormt". Deze
woorden zijn m.i. onjuist en in strijd met de werkelijkheid. Het zijn geen „vaste
regels", volgens welke de archieven groeien, zoals de biologische organismen
groeien volgens vaste regels, die in hun eigen wezen besloten liggen en waar
door b.v. uit de bloesem van een appelboom steeds en onveranderlijk een appel
zal groeien en geen andere vrucht. De regels, waarnaar een archief gevormd
wordt, kunnen aan vele wisselingen onderhevig zijn en zijn dat in feite ook
zeer vaak geweest; deze regels worden bovendien voor een groot deel van
buitenaf bepaald. Ik geloof daarom dat de hier gewraakte woorden, die niet
vrij zijn van romantische, on-nederlandse overdrijving, uit de toelichting zullen
moeten vervallen. En dat wij zullen moeten zeggen: een archief is een organisch
geheel, een afgestorven of nog levend organisme, dat volgens bepaalde regels
gevormd werd of wordt. Wij zouden daarmee overigens terugkeren tot de
formulering, die Muller zelf, zoals wij zagen, er reeds in 1886 aan gegeven had.
Ik dank U voor Uw aandacht, die ik al te lang van U heb opgeeist.
G. W. A. PANHUYSEN
42Muller, a.W., p. VIII. 4:i) Brenneke, o.c., p. 86.