44 uit een, althans in de ogen der wetgevers, praktisch standpunt: zij moesten zo geordend worden, dat de archiefambtenaar zo vlug en zo zeker mogelijk de aanvragen van de Overheid of van particulieren zou kunnen beantwoor den25). Aanvragen, zo luidde de circulaire, bevatten als uitgangspunt voor onderzoek al naar gelang de aard van de zaak nu eens een datum, dan weer een plaatsnaam of een persoonsnaam; daaruit volgt, dat de classificatie vanuit een chronologisch, topografisch of alfabetisch oogpunt moet plaats vinden26). LI ziet dus, dat in de circulaire van 1841 geen sprake is van het herstellen van de oorspronkelijk orde in het archief. Het beginsel, dat de inwendige ordening van een archief, die daaraan in de tijd van het ontstaan van het archief door de contemporaine beheerders gegeven is, door de huidige archivaris bij het beheer, de ordening en inven tarisatie dezer archieven gehandhaafd en gevolgd of zonodig hersteld moet worden, is volgens Weibull voor de eerste maal voorgeschreven in 1881 in het Preussisches Geheirnes Staatsarchiv te Berliin, door middel van een regle ment, dat door de archivaris Max Lehmann ontworpen en door de Director der Staatsarchive Heinrich von Sybel aanvaard werd27). Brenneke deelt mee: „Lehmann hat sich in seiner Selbstbiographie (Mitteilungen des Universitats- bundes Göttingen Bd 4 1.922) mit Stolz als „Erfinder des Provenienzprinzips" bezeichnet"28)En Weibull schrijft: „Dieses in Deutschland aufgestellte Archiv- ordnungsprinzip wurde friih in Holland angenommen und dort am konse- quentesten angewendet. Es wurde durch ein vom Minister des Innern am 10. Juli 1897 ausgestelltes Regulativ für die Ordnungsarbeiten in den Hollan- dischen Archiven offiziell sanktioniert und im nachsten Jahre in der von den Hollandischen Archivaren Muller, Feith und Fruin herausgegebenen Schrift Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven theoretisch be- gründet. Diese Schrift wurde. 1905 in deutscher, 1908 in italienischer und 1910 in französischer Uebersetzung gedruckt, das Lehrbuch der modernen Archivbeamten"29) Wij mogen het Weibull niet kwalijk nemen, dat hij deze voorstelling van zaken geeft, dat hij ons Nederlanders „dieses in Deutschland aufgestelltes Archivordnungsprinzip" alleen maar laat overnemen en dat hij het Muller, Feith en Fruin in 1898 „theoretisch" laat „begründen". Hij heeft natuurlijk onze Nederlandse publicaties niet gekend, en nog minder kende hij het ont staan van dit ordeningsprincipe in Nederland zelf. Maar zijn voorstelling van zaken is dan ook onjuist, en ook daarom leek het mij nuttig in deze voordracht dieper op het ontstaan van dit ordeningsprincipe in Nederland in te gaan. Wij hebben met behulp van het artikel van de heer Van de Ven kunnen aantonen dat dit principe al in de jaren 1826-1830 in Nederland door Gerrit Dedel ontdekt en toegepast werd, dat het ook na diens dood in 1831 bij zijn mede werker Vermeulen is blijven leven, en dat deze het al in 1875 officieel formu leerde in zijn inleiding op de Inventaris van het archief der Provincie Utrecht met de woorden: „De korte inhoud, vooraan in de inventaris geplaatst, (zal) met een oogopslag kennelijk maken in hoe verre het mij gelukt zij in die 2r') Weibull, in Archivalische Zeitschrift, 3. Folge, 9 und 10. Bd. (19341 p. 52—53. 20) Weibull, o.c., p. 53. 271 Weibull o.c., p. 5455; Ad. Brenneke, Archivkunde (Leipzig, 1953) p. 67. 28) A. Brenneke, o.c., p. 68. 29) Weibull, o.c. p. 56. 45 stukken de oorspronkelijke orde terug te brengen, die eenmaal de praktische was en wel door geene andere met voordeel kan worden vervangen". Daarom is ook niet geheel juist wat Brenneke schrijft: „Das neue Ordnungs- prinzip, das im Berliner Geheimen Staatsarchiv zur bewuszten, folgerichtigen Anwendung kam, hat erst nachtraglich (curs. P.) seine wissenschaftliche Begriindung crhalten und zwar nicht in Preussen, sondern in den Niederlanden, wo es in der Praxis schon lange bestanden hatte und 1897 amtlich eingefiihrt worden war"30). Wij mogen herhalen: deze „theoretische Begründung", voort gekomen uit de praktijk, dateerde in Nederland minstens uit 1875. Na zijn historische uiteenzetting over de wording van het „beginsel van herkomst", „Provenienzprinzip" of „Registraturprinzip" gaat Weibull dan tot „der General-Angriff" over. Hij aanvaardt volledig, dat een archief als één geheel moet worden beschouwd en dat daarmee geen bescheiden uit andere archieven vermengd mogen worden. Maar: „Zusamrnen mit dem Provenienz prinzip wird aber auch die Forderung verknüpft, die ursprüngliche Organisation eines Archivs solle bei dem Ordnen des Archivs als Norm gelten. Dagegen scheint man mit Recht Einwande erheben zu können und zu müssen"31). Zijn bezwaren formuleert Weibull op de volgende wijze (ik volg verder gemaks halve de Nederlandse vertaling, welke van het tweede deel van zijn artikel in het Ned. Archievenblad 1931/32 pp. 140-149 verschenen is): „Het kan uit den aard der zaak niet worden ontkend, dat de oorspronkelijke inrichting van een archief in zekere mate en in groote lijnen beslissend is voor het ordenen daarvan. Maar daarmee is het er nog ver vandaan, om als regel te doen gelden, dat de werkzaamheden bij het ordenen van een archief in hoofdzaak zullen moeten zijn van reconstrueerenden aard, en dat eerst in de tweede plaats in aan merking mag worden genomen het belang van het historisch onderzoek. Zelfs de motieven, die tot het opstellen van deze grondstellingen hebben geleid dat namelijk de oorspronkelijke ordening aan de behoeften heeft beantwoord en daaraan nog steeds het beste beantwoordt zijn ternauwernood houdbaar. De toestand is meestal zo, dat de ambtenaar van den beginne af de documenten slechts tezamen heeft gelegd zonder weldoordacht stelsel, op de wijze, die het meest voor de hand lag, dus zuiver chronologisch, zooals zij waren ingekomen en afgedaan, misschien met een andere kleinere onderindeling, de brieven afzonderlijk, de stuk ken bij de verschillende protocollen afzonderlijk enz. Machinaal hebben de op volgers op dezelfde wijze gehandeld, wellicht met een verdere onderverdeeling. Zoolang nu het werk van genngen omvang was en de stukken weinig in aantal waren, kan dit stelsel misschien wel tot tevredenheid hebben gewerkt. Zoodra echter de werkzaamheden vermeerderden en de archiefstukken zich opstapelden, ofwel deze voor de behandeling van opdrachten moesten worden gebruikt, traden de moeilijkheden in het licht. Bij deze toegepaste rangschikking van het archief heeft de ambtenaar, hoezeer hij hiervan ook op de hoogte was, dikwijls verlegen gestaan tegenover de zwijgende, voor de uitvoering van zijn opdracht in bijna chaotischen toestand verkeerende massa's archiefstukken"32). Weibull stelt dan de vraag, wat eigenlijk het doel is dat voorzit bij het ordenen van een archief. Het kan toch wel nauwelijks dit zijn, schrijft hij, dat de archivaris, geleid door een soort museumbelangstelling, zijn archief zal omwerken zoals een palaeontoloog zijn voorhistorische dieren. Dat doel kan alleen zijn, zoals de Fransen dit in 1841, onder gelijktijdig vooropstellen van het beginsel betreffende „Ie respect des fonds uitdrukten: om de archief beheerders in staat te stellen op de meest zekere en snelle wijze te kunnen 30) A. Brenneke, o.c., p. 69. 31) Weibull, o.c., p. 62. 32) N.A.B. 1931/32, p. 141—142.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 27