38
zijn historische verdienste blijven. Maar hiermee is de wordingsgeschiedenis
van dit beginsel nog niet ten einde.
De archieven van de vijf Utrechtse kapittelen stonden van 1826 tot 1831
onder het beheer van de archivaris van het Domein mr. Gerrit Dedel, die in
deze functie benoemd was door de Permanente Commissie van het Amortisatie-
Syndicaat, dat de goederen, afkomstig van deze kapittelen, in die tijd adminis
treerde. Pas in 1843 zouden deze kapittelarchieven door de Agent van het
Domein aan de minister van Binnenlandse Zaken overgedragen en onder het
beheer van de archivaris der provincie Utrecht gesteld worden14).
Deze Gerrit Dedel is blijkbaar een uitstekend archivaris geweest, en men
hee'ft van hem grote verwachtingen gekoesterd, die door zijn vroegtijdig over
lijden, op 29 jarige leeftijd, niet in vervulling zijn gegaan. Over hem heeft onze
collega Van de Ven in het Archievenblad een boeiend relaas geschreven15).
Hij vermeldt daarin ook de uitvoerige instructie, welke de Permanente Com
missie uit het Amortisatie-Syndicaat op 24 oktober 1826 voor Dedel vast
stelde16) en die ontworpen is door de toenmalige „substituut-archivarius des
Rijks" in Den Haag, jhr. mr. J. C. de Jonge17), met wie Dedel volgens art. 6
van de instructie ook regelmatig overleg moest plegen. De gemelde instructie
is van bijzonder groot belang, gezien het jaar 1826, waarin zij werd gegeven.
Artikel 3 luidt: „De rangschikking van de archieven zal op de volgende wijze
plaats vinden: a. De Archivarius zal de vijf Capittelen in denzelfden staat
van afscheiding laten, in welken hij die vinden zal, zonder de Archiven van
het eene Capittel met het ander te vermengen. Dien tengevolge zal de Archiva
rius gehouden zijn, elk Cappittel op zich zelve te rangschikken".
Bij deze bepaling staat op het concept van de instructie, die in het archief
van het Amortisatie-Syndicaat op het Algemeen Rijksarchief bewaard wordt18),
aangetekend met het handschrift van De Jonge: „Dit (d.w. dus zeggen: het
uit elkander gescheiden houden van de verschillende kapittelarchieven) reken
ik volstrekt noodzakelijk, zoowel voor de administratie, als voor het belang
der geschiedenis".
Art. 3 b van de instructie bepaalt: „De rangschikking (der archieven) zal
geschieden, zonder scheiding te maken tusschen de Administrative en Geschied
kundige stukken, maar alle zullen vereenigd blijven". Hierbij tekende De Jonge
in margine aan: „De reden van dit artikel is voornamelijk, omdat zeer vele
stukken een dubbeld belang hebben, zoowel voor de Administratie als voor de
Geschiedenis. Dezelve van elkander scheidende, verliest of de Administratie
of de Geschiedenis daarbij. Ook gaat door zulk eene scheiding het schoort
geheel (curs. P.), dat nu in de Archiven der Capittelen bestaat, verloren".
Art. 3 c: „De Archivarius zal in de rangschikking der bijzondere Capittelen
14) Mr. P. F. Hubrecht, De onderwijswetten in Nederland en hare uitvoering.
Afd. E (Wetenschap en Kunst), deel II, (Archiefwezen, p.p. 28315) p. 90.
15) A. J. van de Ven, De Kapittelarchieven in het Rijksarchief te Utrecht III
(N.A.B. 1950/51, p. 20—30).
1B) Van de Ven, o.c., p. 23. Cfr. Hubrecht, o.c., p. 8687.
17) mitsgaders eene door den Heere Substituut Rijksarchivarius De Jonge
ontworpen instructie voor den Heer Archivarius Dedel voornoemd". Besluit van de
Permanente Commissie van 24 okt. 1862 no. 64, La K. Ie afd. 2e Bureau. Archief
v. h. Armortisatie-Syndicaat nr. 1612 (Algem. Rijksarchief). Jhr. mr. J. C. de
Jonge was, als opvolger van mr. H. van Wijn, rijksarchivaris van 1832 tot 1853.
ls) Als bijlage bij het besluit, genoemd in n. 17.
39
de tijdrekening of chronologie niet tot algemeenen of doorloopenden grondslag
aannemen, maar hij zal de archiven rangschikken in eene aardrijkskundige orde
en onder zekere adspecten; zoodat hij de Provinciën in elk Capittel van
elkander zal afzonderen, de steden en dorpen van elkander zal scheiden, en de
charters en andere stukken, voorzooverre zulks mogelijk is, onder de titels
van Tienden, Pachten, Erfpachten, Verhuringen, Visscherijen, Huizen, enz.,
brengen zal. Met dien verstande evenwel, dat in elk dezer bijzondere adspecten,
titels of onderverdeelingen, de tijdrekening tot basis kan en moet worden aan
genomen, zoodat aldaar de oudste de jongste stukken voorafgaan".
Art. 4: „De archiven aldus gerangschikt zijnde, zal de Archivarius over
gaan tot het vervaardigen van Lijsten of Catalogussen.
a. Deze lijsten of Catalogussen zullen voor elk der vijf Capittelen in het
bijzonder vervaardigd worden, zoodat er 5 lijsten of Catalogussen door den
Archivarius zullen gemaakt worden.
b. In deze lijsten of Catalogussen zal geene afscheiding tusschen admini
strative en geschiedkundige stukken gemaakt worden, maar van alle zal in elk
der Capittelen een doorloopende of aaneengeschakelde Catalogus worden
geformeerd".
En artikel 4 d bepaalt dan dat de samenstelling van de Catalogus van elk
der Capittelen moet plaats vinden op dezelfde wijze als waarop de rang
schikking en ordening der stukken, zoals die hiervóór werd aangegeven, heeft
plaats gevonden.
Opmerkelijk is in deze instructie dat hier, dus reeds in 1826, uitdrukkelijk
aan de archivaris verboden wordt de archieven van de verschillende kapittelen
onder elkander te vermengen, en dat hem even uitdrukkelijk wordt voorge
schreven ieder kapittelarchief op zichzelf te ordenen, te rangschikken en te
inventariseren. Wij vinden hier dus het „respect des fonds", dat in 1841 aan
de archivarissen der Franse Departementen zal worden voorgeschreven, reeds
in 1826 terug. Wanneer in 1843 de kapittelarchieven onder het beheer van de
provinciale archivaris van Utrecht gesteld wordt, krijgt deze van de minister
van Binnenlandse Zaken een instructie, die bijna gelijk is aan de instructie van
Dedel van 1826, en waarin met name het voorschrift de archieven niet onder
elkander te vermengen en deze als afzonderlijke eenheden te ordenen en te
inventariseren, wordt overgenomen.
Maar op nog iets anders heeft reeds de heer Van de Ven in het genoemde
artikel attent gemaakt19). Dedel moest volgens art. 7 van zijn instructie jaar
lijks een verslag over zijn werkzaamheden aan de Permanente Commissie van
het Amortisatie-Syndicaat inleveren In het archief van het Domein op het
rijksarchief te Utrecht zijn de minuten van twee jaarverslagen van Dedel te
vinden, één uitgebracht op 19 fcbr. 1828, het tweede op 6 maart 1830. Uit dit
laatste bliikt nu. dat Dedel bij de ordening en inventarisatie der kapittelarchie
ven geleidelijk aan tot het inzicht is gekomen, „dat de hem voorgeschreven
geografische orde niet vol te houden was, omdat b.v. in één register goederen
waren beschreven, die over verschillende gewesten verspreid waren". Hoe
goed zijn inzicht in deze zaak was, schrijft Van de Ven, blijkt uit zijn betoog,
dat de goederen der kapittelen gesplitst waren naar de administraties, waar
onder zij behoorden, en dat bij de rangschikking en inventarisering die oude
1!>) N.A.B. 1950/51, p. 25.