34 Door dit betoog van de schrijvers der Handleiding is, dunkt mij, toch wel iedere grond ontnomen aan de opvatting die de stelling: „een archief is een organisch geheel", in die zin wil interpreteren, dat een archief om een orga nisch geheel te zijn in zijn bouw en organisme overeen moet stemmen met de bouw en het organisme van de bestuursinstelling, waarvan het afkomstig is. Nu versta men mij niet verkeerd. Wanneer wij ontkennen, dat 2: „Een archief is een organisch geheel" de strekking heeft dat een archief om een organisch geheel te zijn in zijn bouw en organisme overeen moet stemmen met de bouw en het organisme, met de samenstelling der organen van de bestuurs instelling, waarvan het afkomstig is, dan wil dit volstrekt niet zeggen, dat wij daarmee stelling nemen in de vraag of een dergelijke overeenstemming van de bouw, van het organisme van het archief, met de bouw en het organisme van de bestuursinstelling, waarvan het afkomstig is, bij het vormen van lopende archieven wenselijk is. Dit immers is een kwestie van geheel andere aard, welke nu niet aan de orde is. Wij moeten er echter voor zorgen, dat wij de strekking van de algemene grondbeginselen van onze Handleiding zuiver blijven interpreteren volgens de bedoelingen van de schrijvers. En in verband hiermee lijkt het mij zeer gewenst, dat wij in onze discussies slechts dan spreken over „het organisch geheel van een archief", of over „het organisch beginsel", wanneer wij daarmee bedoelen (ik herhaal het nadrukkelijk) dat een archief het karakter draagt van een organisme, dat het de bouw bezit van een orga nisme, d.w.z. dat het is: een systematisch samenstel van verschillende onder delen tot een bepaald doel; dat het vormt: één geheel, systematisch tot een bepaald doel samengesteld uit verschillende onderdelen (organen), die weer ieder op zich door hun eigen bouw en samenhang met de andere onderdelen (organen) van het geheel voor een bepaalde verrichting dienen. Het was mij niet mogelijk over 2 der Handleiding en zijn strekking te spreken zonder daarbij 16 te betrekken. Wat in 16 gezegd wordt is immers de logische consequentie van 2: „Het systeem van de indeling (van een archief) moet worden gegrond op de oorspronkelijke organisatie van het archief, die in hoofdzaak overeenstemt met de inrichting van het bestuur, waarvan het afkomstig is". Wij hebben reeds gezien, dat aan de bedoelingen van de schrijvers der Handleiding bij het formuleren van deze stelling in deze vorm geen twijfel mogelijk is: de toelichting, die zij geven, is volkomen duidelijk. De oorspron kelijke ordening van het archief, d.i. de oorspronkelijke samenhang van de on derdelen van het archief, moet dienen als grondslag voor de ordening, welke wij in het archief gaan aanbrengen. Deze oorspronkelijke ordening van het archief, dit oorspronkelijk organisme van het archief moet bij de ordening de doorslag geven, ook dan wanneer deze oorspronkelijke ordening van het archief afwijkt van de oude bestuursorganisatie van de instelling, waarvan het archief afkomstig is. Hoe nadrukkelijk dit ook de bedoeling was van de schrijvers der Hand leiding, in dit geval speciaal van Muller, toch hebben zij zich in de stelling niet beperkt tot de bepaling: „het systeem van indeling moet worden gegrond op de oorspronkelijke organisatie van het archief", maar Muller heeft eraan toegevoegd: „die in hoofdzaak overeenstemt met de inrichting van het bestuur, waarvan het archief afkomstig is.' Op de vergadering van onze Vereniging 35 van 14 juni 1893, waarop deze stelling in discussie gebracht en aangenomen werd, verdedigde Muller deze formulering door te zeggen, dat zijns inziens „duidelijk moe(s)t uitkomen, dat de oorspronkelijke organisatie (van het ar chief) in het algemeen niet afwijkt van de inrichting (van het bestuur), waar van het afkomstig is, terwijl van de andere zijde niet de laatste (dus: niet de inrichting van het bestuur) als theoretisch uitgangspunt, maar juist de eerste (dus de oorspronkelijke organisatie van diet archief), nog feitelijk herkenbaar en werkelijk bestaand hebbend, als richtsnoer de doorslag moet geven"10). Men moet dus inderdaad het tweede gedeelte van de stelling beschouwen als het constateren van een feit, als een bijkomstig gevolg van het beginsel, dat in de eerste helft ervan werd uitgesproken. Naar mijn mening is deze combinatie van de beide gedachten niet gelukkig geweest. Nu het beginsel: „Het systeem van ordening moet worden gegrond op de oorspronkelijke organisatie van het archief", gevolgd wordt door de opmerking, „die in hoofdzaak overeenstemt met de inrichting van het bestuur waarvan het afkomstig is", wekt de stelling de indruk, dat het eerstgenoemde beginsel door de daarop volgende opmerking in zijn strekking wordt beperkt; de stelling kan nu inderdaad de indruk wekken te willen zeggen, dat die oorspronkelijke organisatie van het archief alleen dan als grondslag voor het systeem van ordening kan dienen, wanneer zij in hoofdzaak overeenstemt met de inrichting van het bestuur, waarvan het afkomstig is. Dat dit niet de bedoeling is, volgt, zoals wij zagen, overduidelijk uit de toelichting in de Handleiding op 16 zelf en op 2. Daar het van het aller grootste belang is, dat het algemeen geldend karakter van het beginsel van 16 duidelijk en voor geen misverstand vatbaar wordt geformuleerd, meen ik, dat 16 zou moeten luiden: ,,Het systeem van indeling van een archief moet worden gegrond op de oorspronkelijke organisatie van het archief". Zonder meer! De mogelijkheid, dat 16 van de Handleiding in zijn huidige formulering verwarring en onzekerheid zal verwekken, wordt nog vergroot doordat in 20 gezegd wordt: „Bij de ordening van een archief houde men in het oog, dat de bescheiden, die de handelingen van het bestuur of een zijner ambtenaren ex officio behelzen, het geraamte van het archief vormen". Deze regel is in 1893 aangenomen door de Vereeniging van Archivarissen. Maar tegenover deze aangenomen redactie stond op de vergadering een andere, die luidde: „De serieën resolutiën, protocollen, rekeningen en andere stukken, die sedert hun opneming in het archief in banden, liassen of pakken zijn vereenigd, vormen het geraamte van het archief". Deze redactie werd door de vergadering ver worpen. Het verschil der beide redacties is in de Handleiding nadrukkelijk door de schrijvers zelf aangegeven. Dat verschil is dit, dat de aangenomen redactie, nu 20, de nadruk legt op de omstandigheid, dat de aangeduide bescheiden de hoofdlijnen aangeven van de organisatie van het archief, omdat zij de han delingen van het bestuur behelzen. De tegenstander van deze redactie legde daarentegen in zijn redactie de nadruk op het feit, dat de serieën resolutiën, protocollen, rekeningen en andere stukken, die hij opnoemt, de hoofdlijnen vormen van het archief, omdat zij sedert hun opneming in het archief in banden, 1(') N.A.B. 1893/94, p. 66-67.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 22