28 DE HERZIENING VAN DE HANDLEIDING Dit verhaal is niet geschikt om met een rethorische tirade te besluiten. Het heeft geen nut opwekkingen te plaatsen om meer aan palaeografie als afzon derlijk studievak te doen. want zoals bij alle boetpredikaties zal ook hier elke toehoorder menen, dat ze op iedereen behalve hemzelf slaan. Wel zou het resultaat kunnen zijn dat vakgenoten, die bij hun dagelijks werk stoten op zaken, die voor de opleiding van de toekomstige archivaris van nut kunnen zijn, mijn aandacht daarvoor vragen, c.q. mij hun vondsten toezenden. J. L. VAN DER GOUW DE NEDERLANDSE OORSPRONG VAN HET „BEGINSEL VAN HERKOMST" Op 26 juni 1895 besloot de jaarvergadering van de Vereniging van Archi varissen in Nederland op voorstel van mr. J. E. Heeres een commissie van drie leden in te stellen aan wie de samenstelling van een leidraad voor de in ventarisering der Nederlandse archieven werd opgedragen. Het Bestuur werd door de vergadering uitgenodigd langs de meest geschikte weg uitvoering aan dit besluit te geven1) en stelde kort daarna de commissie samen uit de heren Muller, Feith en Fruin; deze laatste werd benoemd, nadat achtereenvolgens Bondam en Dozy geweigerd hadden deze taak te aanvaarden2). In 1898 kwam het werk van de commissie gereed en werd, gedrukt als Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, aan de leden der Vereniging toegezonden. Op de jaarvergadering van 18 juni 1898 besloten de leden op voorstel van de voorzitter het werk niet in behandeling te nemen en niet uitvoerig te bespreken, daar men dit bij de grote omvang, die de Handleiding gekregen had, onuitvoerbaar achtte3). De vergadering, door 15 leden bijgewoond, achtte het wenselijk, dat de leden hun mening en gevoelen over het werk in het Archievenblad zouden mededelen; mocht daarna een nieuwe editie nodig zijn dan zou men die, overeenkomstig de gemaakte aan merkingen herzien, vooraf aan een stemming willen onderwerpen3). Muller had op de genoemde vergadering zijn standpunt toegelicht door o.a. te verklaren: ,,Ik stel mij de gang van zaken aldus voor. Ieder uwer zegge in het „Archievenblad" zo vrij mogelijk zijne mening over elke bijzonderheid, die hem in het boekje niet behaagt; aan de commissie van redactie blijve het overgelaten, naar aanleiding van deze opmerkingen en van de daarover even tueel (hetzij in de vergaderingen of in het „Archievenblad") te voeren dis- cussiën, haar werk hier en daar te wijzigen, om te werken en aan te vullen. Een herdruk moge daardoor eerlang noodig worden"4). In „Een woord vooraf" op de Handleiding hadden de schrijvers trouwens het volgende reeds geschreven: „Indien men echter meent, dat wij nu de regels dezer handleiding als een drukkend juk op de schouders onzer ambtgenooten wenschen te leggen, dan vergist men zich zeer. V/ij zullen niet zuur zien, indien men in enkele détails of zelfs in hoofdzaken van deze regels afwijkt. Alleen x) Ned. Archievenblad 1895/96, p. 25. 2) N.A.B. 1895/96, p. 68. 3) N.A.B. 1898/99, p. 5. 4) N.A.B. 1898/99, p. 11. 29 dit hopen wij, dat onze ambtgenooten het door ons gezegde zullen willen over- weqen en daarvan niet zullen afwijken dan na vooraf daarvan in de inleiding van hunnen inventaris bericht, liefst gemotiveerd bericht te hebben gegeven. Zoodoende zullen wij vorderen en in hoofdzaak ons doel toch bereiken. Het publiek zal weten, welke regels zijn gevolgd. En wij zullen weten, op welke punten onze regels nadere overweging, wellicht herziening behoeven. Wij vragen om kritiek, veel kritiek ui Maar veel kritiek is er in die jaren niet gekomen. U weet allen, hoe groot het succes van de Handleiding van Muller, Feith en Fruin geworden is, hoe zij in 1905 in het Duits, in 1908 in het Italiaans en in 1910 in het Frans ver taald werd, en hoe in 1940 nog een Engelse vertaling in New-York werd uitgegeven De voornaamste grondbeginselen van onze Handleiding zijn richting-gevend voor het gehele moderne wetenschappelijke archiefwezen ge- En toch wordt, een herziening van deze zelfde Handleiding onder ons nederlandse archivarissen nu vrij algemeen als noodzakelijk beschouwd. De schrijvers zelf schreven in 1898 al in hun „Woord vooraf": „Onze hoop is, dat over eenige jaren een tweede herziene uitgave van ons werk het licht zal kunnen zien", en toen A. J. Flament, destijds rijksarchivaris in Limburg, de Handleiding in het Archievenblad in 1899 recenseerde en alle lof toekende, die zij inderdaad verdiende, schreef toch hij reeds: „Ik voor mij betreur ééne zaak slechts: dat de omstandigheden het noodig maakten,dat in dit werk de vorm zoo dikwijls, in plaats van didaktisch, die van een verweerschrift, soms zelfs een strijdschrift is, zij het dan voor een goeden strijd, dit heeft aan de bondige kortheid en duidelijkheid, in een handleiding zoo gewenst, op eenige plaatsen toch maar, noodzakelijkerwijze moeten schadenMaar, ik her haal het, 't is eene eigenaardige omstandigheid die er oorzaak van is; op veel plaatsen tochhebben de schrijvers moeten opbouwen met het zwaard in de andere hand ter verdediging van hun bouwOok wij achten het nu algemeen gewenst, dat aan onze Handleiding bij de aanstaande herziening dit karakter van verweer- en strijdschrift zal worden ontnomen; dat verweer en die strijd richtten zich toentertijd immers tegen theorieën en opvattingen, welke sindsdien voor verreweg het grootste deel hebben afgedaan. Op het einde van zijn genoemde recensie schreef Flament dus reeds toen, in 1899 Ik wens er tenslotte nog op te wijzen, dat in eene 2de editie van de handleiding ook wenken dienen te worden gegeven omtrent wat men bizonder in het oog te houden heeft, als een nog levend archief moet ge ïnventariseerd worden"6). Deze wens nu, dat de Handleiding duidelijk zal zeggen of en hoe haar grondbeginselen en regels moeten worden toegepast bij de ordening en inven tarisatie van moderne, nog levende archieven, waarvan een gedeelte, dat voor de administratie zijn actuele belang verloren heeft, naar de archiefbewaar plaatsen in de zin der wet is overgebracht, deze wens is in de loop der jaren zo sterk gegroeid, leeft zo krachtig onder ons en is zo herhaaldelijk uitge sproken, dat zij het hoofdmotief geworden is, waarom de herziening van de Handleiding niet langer meer uitgesteld mocht worden. Op de eerste plaats zullen wij ons daarbij echter opnieuw moeten bezinnen B) N.A.B. 1898/99, p. 114. 6) N.A.B. 1898/99, p. 120.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 19