22
23
telijke zijde van de palaeografie: de leestechniek. Wat daarnaast in ons land
aan palaeografie is gedaan, ligt niet op ons terrein; alleen boekschrift, niet het
schrift van oorkonden en registers was het object van studie van Kruitwagen
en Lief tin ck24)
Belast met het onderricht in de palaeografie aan de Rijksarchiefschool mag
ik mij gelukkig prijzen, dat deze opdracht mij zó geleidelijk is toegevallen, dat
er gelegenheid was voor het experiment. Er is voor de beoefening van de
palaeografie als wetenschap binnen onze grenzen weinig aanwezig, waarop
men bij het onderricht van adspirant-archivarissen kan steunen. De atlassen
zijn alle uitverkocht, ze worden door vele bibliotheken niet of slechts voor
korte tijd uitgeleend; men moet dus ook het oefenmateriaal opnieuw zelf
bijeenbrengen. Hierdoor is men tegelijkertijd verschoond van de bezwaren, aan
het gebruik van atlassen door beginnelingen verbonden, en heeft men een
geldig motief als men de vakgenoten dringend uitnodigt eens wat te helpen
bij het verzamelen van zo gevarieerd mogelijke schrifturen.
Reeds in het programma van de cursus voor bedrijf sa rchivarissen, door
Bloemen en mij gegeven25) in 1950/51, was binnen het vak archivistiek enige
ruimte gelaten voor het lezen, beschrijven en parafraseren van oude stukken.
Deze op het oog voor bedrijfsarchivisten onpraktische exercities hebben wij
van waarde geacht op grond van de overweging, dat de bedrijfsarchivaris naar
vermogen in verbinding moet worden gebracht met waardevol gebleken tradi
ties in het bestaande overheidsarchivariaat. Daartoe behoort allereerst het
inzicht in het wezen en de herkomst van de typen stukken, die in een modern
archief als resultaat van een eeuwenlange ontwikkeling worden aangetroffen.
Vervolgens wordt de lezer van oude stukken, geplaatst voor de vraag: „ver
staat gij ook hetgeen gij leest", gedwongen veel meer concentratie op te
brengen, dan waartoe de moderne stukken die men ten onrechte meent
vlot te begrijpen aanleiding geven. In dat kader bestond mijn programma
allereerst uit een overzicht van de ontwikkeling van het schrift aan de hand
van een serie lichtbeelden. Daarbij uit een beperkte hoeveelheid oefeningen op
16e- en 17e-eeuwse stukken, die qua schrift en taal niet te moeilijk leken, naar
hun inhoud niet te onbegrijpelijk waren en naar hun vorm een niet te mager
overzicht verschaften van de vormen, waarvan sprake is in de klassieke
archivistiek, i.e. de Handleiding26)Die Handleiding wensten wij immers
mutatis mutandis in de bedrijven toegepast te zien.
De ondervinding heeft toen geleerd, dat deze excercities een uitstekende
test waren voor de kwaliteiten van onze leerlingen ook op ander gebied.
Bovendien bleek, dat zij het meest werden gewaardeerd en met de grootste
animo werden bedreven door de jongeren, dus door hen, die nog niet in de
praktische vragen van het dagelijks werk waren verdord. Toen nu het volgend
jaar ook de toekomstige wetenschappelijke archiefambtenaren der tweede
24) B. Kruitwagen O.F.M.. Laat-middeleeuwsche palaeografica etc. 's-Gravenhage.
1942. G. I. Lieftinck, Codicum in finibus belgarum ante annum 1550 conscriptorum
qui in Bibliotheea Universitatis asservantur. Pars I.Lugduni Batavorum, 1948.
De inleiding geeft een proeve van classificatie van laat-middeleeuwse schriftsoorten,
nader uitgewerkt in: Nomenclature des écritures livresques du IXe au XVIe stiècle.
Premier colloque international de paléographie latine (Paris, 28-30 avril 1953).
Paris, 1954. 25) Vgl. V.R.O.A. 1950, blz. 7.
2G) S. Muller Fz., J. A. Feith en R. Fruin Th.Az., Handleiding voor het ordenen
en beschrijven van archieven. Groningen, 24920.
klasse onze intussen door het ministerie tot Archief school27) verheven cursus
kwamen volgen, werd mijn taak aanmerkelijk verzwaard: de kennis van het
oude schrift werd een afzonderlijk vak, de leerlingen moesten gebracht worden
tot het niveau, dat de staatscommissie voor de archiefexamens bepaalt. Het
overzicht van de ontwikkeling van het schrift bleef gehandhaafd, het zo ge
wenste overzicht van de schriftsoorten in Nederland moest bij gebreke van
basismateriaal achterwege blijven, het beperkt aantal lesuren leidde ertoe nog
meer oefening in de vorm van door de docent te corrigeren schriftelijk werk
te geven, het laatste met als bijkomstig voordeel, dat men in die transscripties
toepassing van vaste regels28) kon verlangen, voor hen, die t.z.t. ambtshalve
moeten copiëren, geen nutteloze zaak. Deze werkwijze belast de docent met
vier a vijf uren correctiewerk tegen elk lesuur, maar geeft een waardevol over
zicht van wat meer dan individuele moeilijkheden, dus de punten van be
spreking voor het volgende lesuur zijn. Opvallend was hoe moeilijk algemeen
het lezen van boekschrift werd gevonden, ongetwijfeld een gevolg van de
coulissenachtige plaatsing van de letterelementen, die het eigen karakter be
paalt van de gotische boekletter29).
Bij de samenstelling van het leerplan van de Rijksarchiefschool 30) werd
20 uur uitgetrokken voor het vak palaeografie31). Nu moest ook rekening
worden gehouden met de behoeften van de toekomstige wetenschappelijke
archiefambtenaren der eerste klasse. Met weglating van alle stof, die men
gewenst had te behandelen, maar waaromtrent nog geen bronnenstudies zijn
gepubliceerd32), stelde ik het volgende programma op:
1. Beknopt overzicht van de geschiedenis van de palaeografie als wetenschap.
Bespreking van de hulpmiddelen bij de studie. 1 uur.
2. Beknopt overzicht van de evolutie van het latijnse schrift en van de ter
minologie van de schriftsoorten (met lichtbeelden). 2 uur.
3. Een systematisch overzicht van de abbreviaturen. De overgang ervan in de
middelnederlandse teksten (na de nodige leesoefening). 1 uur.
4. De methodische opsporing van dateringskenmerken. 1 uur.
5. Praktische oefening in het lezen en transscriberen (voor teksteditie of
bewijs in rechten). 14 uur.
6. Schrijfgereedschap, schrijfmateriaal, banden; handschriftkundig onderzoek
van het deel. 1 uur.
Al spoedig zou blijken, hoezeer ik mijn mogelijkheden had overschat. Voor
het derde punt van mijn programma had ik twee uur nodig, voor het vijfde,
27) V.R.O.A. 1951. bl. 7.
•28) d. Th. Enklaar en A. J. van de Ven, Regels voor het uitgeven van historische
bescheiden (in opdracht van het bestuur van het Historisch Genootschap). Utrecht,
1954.
29) E. Crous und J. Kirchner, Die gotischen Schriftarten. Leipzig, 1928. Emleitung.
30) K.B. van 26 juli 1955 nr. 12. Nederlandse Staatscourant 146.
31) Tijdens de Studiedagen deelde Dr. Papritz mij mee, dat aan de Archivschule
te Marburg in drie semesters 144 uren aan palaeografie worden besteed. Ik lees
met de leerlingen c. 30 stukken op c. 18 lesuren, terwijl 100 stukken door de leer
lingen worden geprepareerd, de helft schriftelijk, waaruit na de correctie de
veel voorkomende misslagen worden behandeld. De behandeling van de morfologie
van de letters heeft plaats tijdens de leeslessen n.a.v. in de stukken voorkomende ver
schijnselen.
32) B.v. de nederlandse schriftgeschiedenis en de invloeden, die daarop van bui
tenaf hebben gewerkt (universiteit Parijs, vreemde landsheren, humanisme enz.).