20 De tekst zal bevatten 1° een overzicht van de ontwikkeling der verschillende letterteekens, voor zooverre die in ons vaderland te constateeren valt, met aan wijzing vooral van de verschillende plaatsen, tijden en categorieën van hand schriften, waar elke lettervorm voorkomt; en 2° eene lijst der meest ge bruikte afkortingen met hare oplossing. Hierbij zal zooveel mogelijk naar vol ledigheid worden gestreefd, opdat het handboek zoo min mogelijk onvoldaan behoeve te worden ter zijde gelegd. In een naschrift hoopt de commissie een overzicht te kunnen geven van de oude interpunctie en het gebruik van hoofd letters, een onderwerp, dat tot heden nog eigenlijk in het geheel de aandacht niet trok en die het toch wel verdient. De reproducties zullen zijn van den zelfden aard als de hierbijgaande, d.w.z. zij zullen zijn lichtdrukken, die in tegenstelling met de thans geheel verouderde methode van overtrekken, het schrift in al zijne eigenaardigheden weergeeft". In het archief van de Vereniging van Archivarissen in Nederland berust een dik pak stukken omtrent dit Handboek, maar ik ben er niet in geslaagd op te sporen, wat de oorzaak van de mislukking is geweest. Men mag van harte hopen, dat als over vijftig jaar wordt onderzocht, waarover wij elkaar zo nu en dan in de haren zitten, het punt van geschil duidelijker zal zijn, dan in het geharrewar van de commissie voor het samenstellen van een handboek der palaeografie. In het Archievenblad van 1906/07 bericht Fruin14), dat de in 1900 ingestelde commissie is ontbonden zonder de haar opgedragen taak te hebben kunnen volbrengen. Brugmans en Oppermann maken het werk af „ter wijl tenslotte", zegt Fruin, „zoo onze Vereeniging aan dat werk geen deel zal hebben, dit toch slechts hierdoor veroorzaakt wordt, dat er onder onze leden niemand zich beschikbaar stelde". Op de jaarvergadering van de Vereniging te Deventer op 6 juli 1911 doet de voorzitter jhr. mr. J. A .Feith enige mededelingen over het „Handboek voor de Nederlandsche palaeographie", waarvan intussen de door Brugmans en Op permann voltooide atlas is verschenen1"'). Het oordeel is niet vleiend: ..Wel ben ik verplicht te verklaren, dat een ernstige collatie der transscripties voor mij een bron van teleurstellingen is geworden. Van de 28 platen van den atlas heb ik er slechts 6 gevonden, waarvan de transscripties geen fouten bevatten; in de overigen, vooral in de latijnsche stukken, zijn tal van onjuiste oplossingen en verkeerde lezingen, zelfs met gebruik van in het latijn onbekende vormen, te vinden Ik ben bereid dit strenge oordeel met een door mij opgemaakte en voor mij liggende lijst te staven". Nemen wij de drie foliovellen van Feith voor ons10), dan blijkt hoe onbillijk het oordeel van Feith is: er is nog nooit een atlas verschenen zonder de door hem gesignaleerde soorten fouten17), en hij blijkt zelf in staat te zijn een in het Nederlands onbekende vorm te Ver- 14) n.A.B. XI (1906/07), blz. 103. 15) N.A.B. XX (1911/12), blz. 15.. (Toespraak van de voorzitter jhr. mr. J. A. Feith). Het oordeel van Feith over het werk van Brugmans en Oppermann heeft nog een rol gespeeld in de voorgeschiedenis van de Archiefwet-1918. Vgl. V.R.O.A. 1918, I, blz. 55. 1(i) Dr. W. J. Formsma vond voor mij deze lijst in het op het Rijksarchief te Groningen berustend exemplaar van de atlas van Brugmans en Oppermann. 17) Vgl. de bespreking van: Joachim Kirchner, Scriptura latina libraria a saeculo primo usque ad finem medii-aevi LXXVII imaginibus illustrata. Monachi, 1955, in: Museum LXII (1957), blz. 28-33, door G. I. Lieftinck. 21 beteren met een eveneens daarin onbekende vorm18). Het onvruchtbare van een dergelijke foutenpikkerij uit een andermans werk is hiermede voldoende gedemonstreerd. Hoe dan ook: het eigenlijke Handboek is nooit verschenen en we missen daardoor de voor elke beginneling zo nuttige palaeografische commentaar bij de platen. Het is gemakkelijk achteraf te constateren dat de taak, die Brugmans en Oppermann op zich hadden genomen, ook thans bij gebreke van voldoende detailonderzoek nog niet uitvoerbaar is. Het is even wel moeilijk in te zien, hoe een dergelijk werk uit handen had moeten komen van twee zo verschillend ingestelde mannen als de professoren Brugmans en Oppermann. De eerste werd later de docent in de palaeografie aan de Rijks- archiefschool. De in omloop zijnde afschriften van zijn dictaat zijn voldoende om te zien, dat Brugmans de kunst verstond op een handige manier uit treksels uit enige boeken (in dit qeval vrnl. Reusens) tot een niet zo gek geheel samen te breien. Van eigen onderzoek geen spoor. Wie Brugmans' kennis van het oude schrift wil toetsen, kan volstaan met enige stukken van zijn Leycester-uitgave eens met de originelen te vergelijken1 n) Oppermann heeft jarenlang de palaeografie gedoceerd te Utrecht. Zijn dictaat vertoont door het verschil in handschrift, dat hij er zijn gehele leven aan heeft gewerkt. Het is een monument van eruditie, originaliteit en vlijt. Het verband met het nederlandse schriftwezen is evenwel incidenteel, terwijl bij Oppermann de palaeografie vrijwel uitsluitend fungeert als voetveeg van de diplomatiek. Het valt met recht te betwijfelen of het diktaat van Oppermann wel de grondslag zou kunnen vormen voor een nederlands handboek der palaeografie, waarvan hij mij de samenstelling bij het overhandigen van zijn manuscript ongetwijfeld badinerend toevertrouwde. Het beste overzicht in beeld van wat er op gebied van schrift in Neder land aan de orde is geweest, geeft nog altijd het ten onrechte vaak zo smadelijk bejegende en door Brugmans zo zuur becritiseerde20) „atlasje" van Hulshof21). Het is het werk van een man met smaak en dat is voor een palaeo grafische atlas ook iets waard. Nog minder dan de atlas van Brugmans en Oppermann kan de atlas van Hulshof het stellen buiten de toelichting en de controlerende activiteit van de docent. Hetzelfde geldt voor de atlas van Brouwer22): zij is van ons standpunt alleen van belang als verzameling van oefenmateriaal; dat de stukken ook uit historisch oogpunt van belang zijn, kan de uitgever interesseren, niet de beoefenaar van de palaeografie. Het verwijt van Hollands-Gelderse eenzijdiqheid treft deze atlas terecht**3)ten onrechte de samensteller, die tevergeefs de hulp van „de provincie heeft ingeroepen. Zo blijkt ons gehele gereedschap te zijn ingesteld op de ambach- 18) Br. en O. plaat XXV in margine regel 12: mits neffens öesen overleverende, in de transscriptie: omtlien.erende, door Feith verbeterd in: omtliacerende. ln) Correspondentie van Robert Dudley, graaf van Leycester. en andere docu menten betreffende zijn gouvernement-generaal in de Nederlanden. Utrecht 1931. (Werken Historisch Gen. 3de serie nrs. 56-58). 20) N.A.B. XXX (1922/23), blz. 61. Vergelijk hiermee de bespreking van J. W. Muller in Bibliotheekleven 1919, blz. 73-80. 21) Deutsche und lateinische Schrift in den Niederlanden (1350-1650), heraus- gegeben von A. Hulshof. Bonn, 1918. Tabulae in usum scholarum 9. 22) H. Brouwer, Atlas der Nederlandsche Palaeographie. Amsterdam, 1945. 23) Vgl. de bespreking van A. L. Heerma van Voss in N.A.B. LI (1946/47), blz. 95-98.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 15