Henri pfreZe TuxeHerHO^65 m°yen"age' publié sous la direction
18
die een officieel of een juridisch karakter dragen, bij voorbaat werden uitge
sloten, is dit deel van de onderneming voor ons archivarissen nauwelijks van
belang, hoewel het verreweg het meest tot de roem en waarschijnlijk ook wel
tot het praktisch nut van de B.N.M. heeft bijgedragen. Het tweede deel zou
zijn een geschiedenis van het nederlandse schriftwezen. In dit deel moesten
wèl de oorkonden worden opgenomen, anders kon men niet komen tot de
bepaling van de verhouding van de oorkonde tot het geschreven boek. Aan
het licht moest komen:
1. welke veranderingen door de Nederlandse copiïsten in het overqeleverde
schrift waren aangebracht;
2. welke verschillen er vallen op te merken in het werk van de copiïsten
uit onderscheiden gewesten;
3. wat de kenmerken zijn van de schrijvers uit eenzelfde gewest op ver
schillende tijdstippen.
De Vreese was van mening, dat de studie der afkortingen bijzondere aan
dacht verdiende. Behalve allerlei gegevens betreffende de uitvoering en in
richting van het boek iets wat ons met het oog op de registers niet geheel
onverschillig kan laten wenste De Vreese zijn B.N.M. te voorzien van de
nodige hulpmiddelen voor de praktische studie van het oude schrift: een palaeo-
grafisch album met gedeeltelijke transcripties en notities omtrent de eigen
aardigheden van het afgebeelde schrift, alsmede een alfabetisch woordenboek
van afkortingen, een soort Cappelli6) in het Nederlands dus.
Uit het bovenstaande blijkt wel, dat De Vreese bij zijn opzet aan het neder
landse schriftwezen een veel zelfstandiger karakter toekende, dan wij zouden
durven doen. Wat wij het nederlandse schrift noemen, is te zeer een deel van
een groter geheel, dan dat het zo op zichzelf bestudeerd kan worden. De
Vreese heeft het verband met de latijnse palaeografie later zelf wel gezien,
w- Van ^reese kwam nooit gereed, verscheen dus nooit in druk.
Hij had teveel gerekend op de medewerking van anderen. Het indrukwekkend
resultaat van zijn eigen arbeid staat thans op de Universiteitsbibliotheek te Lei
den tot ieders beschikking. De palaeografische afdeling is er tegenover de
andere bestanddelen bijzonder kaal afgekomen: zij bestaat behalve uit mappen
met foto s uit twee laden alfabetisch geplaatste fiches, meest met afgekorte
woorden. De tweede lade bevat ook nog een reeks fiches met allerlei notities
over namen voor schriftsoorten, leestekens, ligaturen, palaeografische grapjes,
e.d. Het geheel maakt de indruk het resultaat te zijn van de toevallige vondsten
van iemand, die eigenlijk met iets anders bezig is.
Enige jaren na het initiatief van De Vreese verschijnen twee mooie Bel
gische atlassen: het Album beige de Paléographie van Van den Geyn7) en het
Album beige de Diplomatique onder redactie van Henri Pirenne8). Van den
Geyn was conservator der handschriften aan de Koninklijke Bibliotheek te
Brussel; geen wonder, dat hij vrijwel uitsluitend boekschriften geeft. Onder de
i llan0 Cappelli, Lexicon Abbreviaturarum. Leipzig, 219218. Capelli eine
Eselsbrucke vor der die Studierenden, für die es doch bestimmt ist in jedem
Semester ausdrucklich zu warnen sind". (dictaat palaeogr. Oppermann)
o, V„Tan d®n, Geyn S- ,J- A1t"mi beige de Paléographie. Bruxelles, 1908.
bum beige de Diplomatique. Recueil de fac-similés pour servir a l'étude
19
titel „notes" worden we attent gemaakt op de palaeografische bijzonderheden,
iets wat we missen in de noord-nederlandse atlassen, die zich klaarblijkelijk
alleen richten op reciteertechniek. Het album van Pirenne wijst weliswaar
uitsluitend op bijzonderheden van diplomatische aard, maar het bevat allerlei
stukken, die ook uit palaeografisch oogpunt het aankijken waard zijn.
In de noordelijke Nederlanden had men intussen niet geheel stilgezeten. Het
eerste initiatief op dit punt was de uitgave van De Paleograaf, Maandblad
gewijd aan de studie van het oude schrift onder redactie van J. C. Beth,
ambtenaar bij het Algemeen Rijksarchief9). De oorsprong van dit blad lag bij
een actie van de burgemeester van Middelharnis, U. J. Mijs, die vond dat de
a.s. gemeentesecretarissen enigszins oud-schrift moesten kunnen lezen om des-
verzocht behoorlijke afschriften uit het door hen beheerde archief te kunnen
leveren10). Dit kon Beth begrijpen; hij kwam zelf uit de gemeente-administratie
en was belast met werkzaamheden aan gemeente- en waterschapsarchieven in
Zuid-Holland. Zijn Paleograaf richtte zich vrnl. op het schrift van de proto
collen. Behalve uit enige inleidende opmerkingen in het eerste nummer, bestaat
elk nummer uit een in nagetekende steendruk gereproduceerd stuk, waarvan
dan in de volgende aflevering, tegelijk met de nieuwe oefening, een transscriptie
wordt gegeven. Na 12 afleveringen werd de uitgave „voorlopig" gestaakt11).
Het is niet duidelijk of financiële redenen aanleiding hebben gegeven tot het
verdwijnen van De Paleograaf, dan wel of deze uitgave aan een wenk van
bevoegde zijde is gesneuveld. Tot het laatste was wel enige aanleiding: de
reproductie der stukken was technisch opvallend achterlijk. De particuliere
affaire van Beth kon ook beschouwd worden als een concurrent van een ander
plan. Dit andere plan gaf aanleiding tot het verschijnen in 1910 van de Atlas
der Nederlandsche Palaeographie van Brugmans en Oppermann12). Wie deze
atlas wel eens goed heeft bekeken, zal het zijn opgevallen, dat de transscripties
als opschrift hebben: plaat zoveel behorende bij de Handleiding der Neder-
landsche Palaeographie, 1909. Dit verraadt ons, dat er met deze atlas iets
aan de hand is geweest. De uitgave van een „Handboek der Nederlandsche
Palaeographie" is jarenlang een zorgenkind van de Vereniging van Archiva
rissen geweest. Ook deze onderneming kwam voort uit het initiatief van de
bovengemelde burgemeester van Middelharnis. De Nederlandsche Vereeniging
voor Gemeentebelangen zou een aandeel in de onderneming hebben, niet in
het eraan verbonden werk vanzelfsprekend. Het boek moest een kalf met vijf
poten worden, want het moest geschikt zijn zowel voor vakmensen in allerlei
variatie als voor dilettanten13). Omtrent de compositie blijkt het volgende:
„Het handboek zal bestaan uit een tekst en uit reproducties van handschriften.
9) De Paleograaf. Maandblad gewijd aan de studie van het oude schrift onder
redactie van J. C. Beth. 's-Gravenhage, april 1901—maart 1902. (12 nummers). Niet
in de bibliotheek van het Algemeen Rijksarchief, wel in de Kon. Bibliotheek en
in de U.B. te Leiden.
10) Zoals in Nederland gebruikelijk, diende dit utilitaristische motief als dek
mantel voor een dertig jaar later openlijk beleden liefde voor archieven: Ulbo J.
Mijs, Onze oude archieven, Alphen aan den Rijn, 1931.
11) N.A.B. XI (1902/03) blz. 141.
12) H. Brugmans en O. Oppermann, Atlas der Nederlandsche Palaeographie.
's-Gravenhage, 1910.
]3) Het afzonderlijke met een proefafbeelding verschenen prospectus is vrijwel
geheel afgedrukt in N.A.B. XI (1902/03), blz. 141.