ENIGE PROBLEMEN
VAN DE NEDERLANDSE PALAEOGRAFIE
16
für Registraturverhaltnisse unverwendbar und mit den unveranderlichen Grund-
lagen des Sachaktensvstems unvereinbar ist. In der deutschen Praxis ist mir
kein ernstlicher Versuch dieser Art bekannt geworden.
Anders steht es mit der Signierungstechnik der Dezimalklassifikation, die
sich ja auch für andere Systeme als den Ordnungsplan von Melvil Dewis an-
wenden lasst. Tatsachlich sind auch verschiedentlich Aktenplane entworfen
worden, die sich dieser Signiertechnik bedienen. Es kann aber nicht übersehen
werden, dass die jeweilige Aufteilung auf 10 nebeneinanderstehende Positionen
(oder doch zum mindesten die Begrenzung auf 101 unlogisch ist und nur mit
allerlei Kunstgriffen in etwa ausgeglichen werden kann. Deshalb wird heut
nur in wenigen Fallen die volle Signiertechnik der Dezimalklassifikation noch
verwendet. Um wenigstens in begrenztem Umfang deren technische Vorteile
zu nutzen, werden Kompromisse gemacht, etwa so, dass die Dezimalsignatur
nur für zwei Gruppenstufen verwendet wird. die andern aber anders (etwa
mit Buchstaben) bezeichnet werden.
In einem entscheidenden Widerspruc.h zur Logilc befindet sich die Ein-
führung der sogenannten „Aktenstufe" im Signierungsverfahren, worauf schon
hingewiesen wurde.
Noch sind alle diese Dinge nicht ausgereift. Wir befinden uns in Deutsch-
land noch im Zustand einer Krisis, neue, allgemeingültige Formen sind noch
nicht gefunden.
1st es unsere Aufgabe als Archivare diesen Dingen nachzugehen? Fruin hat
gefürchtet man könne uns vorhalten: Schuster bleib bei deinen Leisten! Ich
glaube, es ist auch uns er Leisten. Wir müssen nicht notwendiger Weise
passiv bleiben und sehen, wie wir nachher mit den Dingen fertig werden. Wir
müssen die Frage schon um ihrer selbst willen studieren, nicht mit der Absicht,
die Verwaltungsbeamten zu belehren, was sie tun sollen. Aber auf Grund echter
wissenschaftlicher Durchdringung, die ohne den Rückblick auf die Genesis
unmöglich ist, können wir den Registratoren doch wohl guten Rat geben. Da
es keine Registratorenschulen gibt, die die Sache von Grund aus erforschen,
sind Archivare, sofern sie das tun, vielleicht besser geeignet, den Weg zu fin
den, als Registratoren.
Uns Archivaren aber bleibt es nicht erspart, aus rein wissenschaftlichem
Fachinteresse die Organisationsformen des von uns verwalteten Schriftgutes
zu erforschen, wir müssen es schon deshalb tun. weil wir m.E. anders keine Ord-
nungsarbeit in unserm Bereich leisten können, die sich ,,wissenschaftlich"
nennen kann.
Ich glaube, es eröffnet sich ein weites, bisher fast unbearbeitetes, für Historie
und Archivpraxis gleich fruchtbares Arbeitsfeld durch ganz Europa. Daran
mitzuwirken möchte ich Sie einladen.
J. PAPRITZ
17
Uitgenodigd aan de Studiedagen-1957 mee te werken, leek het mij voor de
deelnemers prettig als hun even verademing werd gegund tussen de beginselen
en de stelsels1)In zo'n geval kan men het beste onder een vrijwel nietszeggende
titel spreken over zijn hobbies. Van de lankmoedigheid, die op dit punt in
ons midden in ere wordt gehouden, maak ik gebruik om een pleidooi te houden
voor een Assepoester in ons gezelschap, de palaeografie. Dat de te behandelen
problemen vrnl. liggen op de weg van degene, die belast is met het onderricht
in dit vak, geeft haar niet minder aanspraak op LIw belangstelling. Door het
onderricht van vandaag wordt immers mede bepaald hoe het ambt van archi
varis er in de toekomst zal uitzien.
Hoe weinig de palaeografie onder ons een zelfstandige beoefening vindt
blijkt, wanneer we de index op de eerste 45 jaargangen van het Archievenblad2)
opslaan: een studie over een onderwerp uit de palaeografie komt er niet in
voor. Een dergelijk beeld vertoont ons vak op de examens. De exameneisen3)
vermelden palaeografie of kennis van het oude schrift, waarbij terloops kan
worden opgemerkt, dat kennis van het oude schrift een vertaling is van het
woord palaeografie. Als Jan aan Piet een stuiver 's jaars geeft klinkt zulks
gewichter in het Latijn dan in het Nederlands, maar als het er op aan komt
gaat het om vijf centen, waaraan er niet één mag ontbreken. De praktijk is
duidelijk. Bij gebreke van voldoende hulpmiddelen voor de student vindt de
examinator zich beperkt tot een onderzoek naar de leestechniek van de can-
didaat voor zover het betreft in het Latijn of het Nederlands gestelde stukken.
Hoe de maagd Palaeographia aan een zo straffe vermageringskuur is onder
worpen, vraagt enige verklaring, historische verklaring de methode, die on
langs nog in ons midden de enig wetenschappelijke is genoemd. In de jaren
1900-1910 zat de belangstelling voor de palaeografie in de lucht. Reeds van
1899 dateert het onvolprezen werk van de kanunnik Reusens4). Op zijn
Elements is veel kritiek uitgeoefend, o.a. is gezegd, dat het bij zijn verschijning
al verouderd was. Dit heeft niet verhinderd, dat wij het nog steeds gebruiken,
en eerlijk gezegd zonder verdriet. Het is een schatkamer van kennis, van
praktische kennis vooral. Men mocht wensen dat ieder, die zich met palaeo
grafie bezig houdt, al eens vast wist, wat in Reusens is te vinden. In 1902
kwam Willem de Vreese voor de Koninklijke Vlaamse Akademie met de
aankondiging van zijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripts5)een breed op
gezet apparaat voor de middeleeuwse handschriftenkunde, waaraan ook aller
lei palaeografische hulpmiddelen zouden verbonden worden. Het plan van De
Vreese's B.N.M. bestond allereerst uit een inventaris van de handschriften,
waarin middelnederlandse teksten zijn overgeleverd. Omdat alle geschriften,
1) Daar ik mijn voordracht gehouden heb aan de hand van losse aantekeningen,
kan het onderstaande niet gelden als een letterlijke weergave van het gesprokene.
2) Index op het Nederlandsch Archievenblad, Groningen 1938, blz. 61.
IC.B. van 2 september 1919 S. 551, zoals gewijzigd bij de besluiten van 9 no
vember 1921 S. 1161 en 15 december 1930 S. 474
'P E. H. J. Reusens, Eléments de paléographie. Louvain, 1899.
5) P. J. H. Vermeeren, De Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van Willem
de Vreese. Diss. Amsterdam, 1953.