BOEKBESPREKING
156
Bespreking van het ontwerp-Archiefwet door de heer J. M. de Graaff in
Waterschapsbelangen 1957 afl. 4.
De mededeling in het Maandblad De Nederlandsche Leeuw van juli 1957
kol. 209 vlg. betr. klappers op de rechterlijke en notariële archieven van Zuid-
Holland, bewerkt door mr. G. van Schouwen f en P. W. Paludanus.
Het artikel van mej. mr. A. J. Versprille, De inhoud van het Leidse archief
depot, in Leids Jaarboekje 1957 p. 54—59, geen enumeratie als het Overzicht
van mr. Dozy van 1897, ten dienste van onderzoekers, maar een aantrekkelijk
beeld van de archieven van een belangrijke „Hollandsche stad" tot lering van
haar burgers.
Dr. S. IV. A. Drossaers, Het archief van de Nassause domeinraad. Tweede
deel. Het archief van de Raad en Rekenkamer te Breda tot 1581: Stukken
betreffende de rechten en goederen van Anna van Buren, 's-Gravenhage, 1955,
5 stukken.
Zeven jaar nadat het eerste deel van boven genoemd werk, gewijd aan het
archief van de Raad en Rekenkamer te Breda in druk verscheen, is nu het
tweede deel uitgekomen, eveneens in vijf stukken. Voorwaar een bewonderens
waardige prestatie van mej. Drossaers.
Dit tweede deel bevat de beschrijving der stukken, afkomstig van Anna van
Buren, en bestaat uit een inventaris, een regestenlijst van oorkonden c. 1166.
1580, een regestenlijst van brieven 14671548 en een index. Het aantal brieven
bleek nl. zo groot, dat het een afzonderlijke lijst rechtvaardigde. Het besluit
deze lijst te laten drukken werd pas genomen, nadat de regestenlijst der oor
konden al gereed was. Dit verklaart een enkele onregelmatigheid en het ont
breken van sommige brieven. Desondanks kunnen wij ons slechts verheugen
over dit besluit.
De heerlijkheden van Anna van Buren lagen vrnl. in Gelderland, Utrecht,
Holland, Zeeland en Noord-Brabant, met buiten ons land nog Rollencourt
in België en Frankrijk en Lingen in Duitsland. Daar bovendien in de hier
beschreven archieven stukken berusten van Floris en Maximiliaan van Egmond
als stadhouders der noordelijke provincies, waarmee weer de aanwezigheid van
stukken betreffende Oost-Friesland verband houdt, springt wel duidelijk in
het oog welke een dienst dr. Drossaers door haar arbeid aan de historici heeft
bewezen.
Evenals in het eerste deel heeft zij ook nu de stukken per heerlijkheid be
schreven; zij heeft dit echter niet zo consequent gedaan als in het eerste deel.
Immers, de in het Aanhangsel opgenomen stukken hebben, behalve die van
de vierde afdeling, toch een zekere band met een der te voren beschreven
heerlijkheidsarchieven. Vooral wat de eerste afdeling van het Aanhangsel
betreft is mij niet duidelijk geworden, waarom deze stukken van die aangaande
de overige geconfiskeerde goederen (blz. 33, 47 en 101) zijn gescheiden.
Overal heeft mej. Drossaers korte, maar duidelijke toelichtingen gegeven
aan het begin der verschillende hoofdstukken. In verband met de dikwüls zeer
ingewikkelde leenverhoudingen was dit niet steeds even gemakkelijk. Zo is
mij de geschiedenis van de heerlijkheden van Jan van Arkel, in het bijzonder
157
van Leerdam (blz. 47, 48), niet duidelijk geworden. Maar misschien ligt dit
niet aan mej. Drossaers, want in de tijd zelf verwarde men ook heerlijkheid
en kasteleinschap. Daarom zijn waarschijnlijk ook de nrs. 325 en 329 onder de
aankomsttitels geplaatst, hoewel zij aanstelling en ontslag van kapitein, kaste
lein en drost betreffen.
Ook betwijfel ik of de rubriek .verhouding tot de landsheer" wel een juist
criterium is voor stukken van een heerlijkheidsarchief. In elk geval was de
hertog van Gelre geen landsheer van Leerdam, al was hij persoonlijk tevens
heer van de heerlijkheid (I 355), en in I 337 zie ik evenmin een landsheerlijke
verhouding. Ook de indeling van I 662 en 667 bij verschillende hoofdstukken
lijkt mij niet logisch.
De gebruiker moet voorts op zijn hoede zijn, dat onder de in de derde
afdeling beschreven onroerende goederen ook weer heerlijkheden zijn opge
nomen, b.v. I 824, 829, 844, 879, 883, 893, 896, zodat de titel de inhoud niet
geheel dekt.
Het spreekt van zelf, dat een recensent in zon omvangrijk werk als dit
hier en daar vraagtekens zet of foutjes constateert. Hij vraagt zich b.v. af,
hoe een minuut-rapport van de Rekenkamer van Holland (I 50) in het archief
van IJselstein is beland, of het verschil in beschrijving tussen I 119 en 120
iets betekent, hoe de goederen genoemd in I 143, 147, 148, 152, 164 e.a. aan
de heer zijn gekomen; hij vindt R 266 (Oorkondenlijst) en R 774 (Brieven-
lijst) niet duidelijk; hij weet toevallig, dat de Ripperda in I 1066 niet Vuyko,
maar Unyko heet; hij constateert, dat boven I 1082 een kopje weggevallen is
en dat Groningen en Ommelanden in de Index enigszins misdeeld zijn. Maar
ieder, die zelf een inventaris heeft voltooid, weet hoe moeilijk men een eind
streep kan zetten, omdat men nog steeds inconsequenties en fouten ontdekt.
Daarom wil ik gaarne het woord van erkentelijkheid, aan het begin geuit, aan
het eind bevestigen.
Tenslotte nog iets algemeens. Duidelijker nog dan bij een inventaris van
een enkelvoudig heerlijkheidsarchief, laat deze inventaris van een conglome
raat van archieven zien, hoe weinig scheiding men eertijds maakte tussen
privaatrechtelijke en publiekrechtelijke betrekkingen, zodat zelfs archivalia die
de heer in een nevenfunctie, als stadhouder in dit geval, ex officio vormde,
in dit domeinarchief zijn beland. Of ze daar behoren te blijven is een epen
vraag. Het is in elk geval onbevredigend voor de betrokken gewesten, dat
hun oudste stadhouderlijke archieven elders berusten.
Hiermee hangt samen het feit dat een archief, in het bijzonder dat van een
heer, wel een gegroeid complex is, maar toch een complex aan welks groei
willekeur niet vreemd is, dat nl. bij de ene overgang van functies en rechten
de bijbehorende stukken wel, een andere keer niet zijn meegegaan.
W. J. FORMSMA
F. F. X. Cerutti Middeleeuwse rechtsbronnen van stad en heerlijkheid
Breda. Deel I: Inleiding Rechtsbronnen tot 1405. Utrecht, 1956. LXXXII
en 396 blz. (Werken der Vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het oud-
vaderlandsche recht, 3e reeks no. 17).
Aan het verschijnen van het eerste deel van deze bronnenpublikatie is een