116
aan die over de graven en burggraven van Utrecht waarbij o.m. de banmijl,
de „steenhuizen" en het karakter der Utrechtse burgerij ter sprake komen
en over het schoutambt in de stad Utrecht. In deze beschouwingen steken
inderdaad zoveel belangrijke bijdragen tot de kennis van de staatsrechtelijke
instellingen van het Nedersticht, dat men de S. haar strikt genomen overbodige
uitweiding aan het slot wel wil vergeven.
De S. heeft dit is nu wel duidelijk een zeer gevarieerde en. uiterst
belangrijke materie behandeld. De vorm laat wel eens iets te wensen, over:
de stijl is niet bepaald meeslepend en, wat belangrijker is, niet altijd even
helder. Met name laat de S. het leggen van verbanden en het trekken van
conclusies wel eens te veel aan de lezer over; de lijn in het betoog is dikwijls
te veel geïmpliceerd. Wat de inhoud aangaat, deze is alleszins belangwekkend,
èn door het degelijk gebruik van de bronnen èn door de scherpzinnigheid',
welke de redeneertrant van de S. steeds weer kenmerkt. Dat er niettemin
vraagtekens blijven, zal niemand, die de onderhavige materie enigszins kent,
verwonderen; niet zelden moet de S. haar toevlucht nemen tot een hypothese.
Het sterkst valt dit op in het hoofdstuk over de eedsaflegging der bisschoppen;
wat de S. daar over de „maelstad" te Oudwijk ten beste geeft, is m.i. weinig
overtuigend. En zelfs wat het hoofdprobleem aangaat, de wording van het
maarschalkambt, schijnt mij het laatste woord niet gezegd. „Afsplitsing" uit
het oude hofmaarschalkambt? De lieden, die wij later in de rekeningen als
„maarschalken" zien aangeduid, schijnen wel zeer ondergeschikte beambten
te zijni, figuren, waarvan wij nauwelijks kunnen aannemen, dat zij het oude
ambt voortzetten, waarvan zich dat der hoogste wereldlijke rechters in het
land zou hebben „afgesplitst". Zouden wij toch niet eerder verband moeten
zoeken met de graven van Holland, „eershalve" maarschalken van de bis
schop? Of misschien, ondanks alles, met de advocati? Wat dit betreft, kan
het van belang zijn er op te wijzen, dat in wereldlijke vorstendommen het
bannierdragerschap als een essentieel attribuut van het maarschalkambt werd
beschouwd1). Zo zijn er nog meer vragen, die ik hier niet stellen zal. Maar
dit alles neemt niet weg, dat wij hier inderdaad te doen hebben met een. bij
zonder waardevolle bijdrage tot onze kennis van de rechts- en bestuursge
schiedenis van het Nedersticht, waarvoor men de S. slechts dankbaar kan zijn.
P. W. A IMMINK
W ij ontvingen:
Honderd jaar gemeentelijke archiefdienst Haarlem, van de hand van de
archivaris mej. dr. G. H. Kurtz en de adjunct-chartermeester drs. C. van de
Haar verschenen n.a.v. het feit, dat Haarlem in maart 1857 zijn eerste archi
varis kreeg, mr. A. J. Enschedé. Aan de geschiedenis der laatste 100 jaar gaat
een overzicht van de bewogen historie van de oudste periode van de hand
van mej. Kurtz vooraf; drs. Van de Haar geeft een beschouwing over „het
archief nu". Tezamen een aantrekkelijke publicatie over een der belangrijkste
archieven van een Hollandse stad.
Bij het gemeentearchief (Jansstraat 40, Haarlem, postgiro nr. 428511) zijn
nog exemplaren a f 0.50 verkrijgbaar.
Cf. P. Kluckhohn, Die Ministerialist in Südostdeutschland vom zehnten bis
zum Ende des dreizehnten Jahrhunderts. Weimar 1910, p. 161.
117
Etienne Hulin, Inventaire des archives du prieuré et la seigneurie d'Aywaille.
bewaard te Aarlen, van belang voor de kerkgeschiedenis van Belgisch Luxem
burg. t
Les archives de la République populaire de Pologne, uitgegeven door de
Direction générale des archives de l'Etat (1956), waarin eerst de verliezen
gedurende Wereldoorlog II worden vermeld (het triest verhaal van de roof
der Poolse archieven door de Duitsers, waarvan slechts een deel kon worden
gerecupereerd, en verliezen door oorlogshandelingen vooral te Warschau (niet
minder dan 90%!)), vervolgens de wederopbouw wordt beschreven. Deze is
gebaseerd op de wet van 29 maart 1951, waarbij de Centrale administratie der
nationale archieven werd ingesteld, gesteld onder de minister-president (vroeger,
onder het ministerie van nationale opvoeding met eep programma dat op
het Franse lijkt afgekeken. Gezien het huidige politieke bestel van het land
vallen daaronder ook de particuliere archieven, zowel van bedrijven als van
families. De eerste worden bewaard in de departementale archieven te Lodz
(textielindustrie) en te Stalinogród (mijn- en metaalindustrie), de laatste vrnl.
in het centrale archief te "Warschau. Anders dan in de meeste andere landen
heeft men hier ook te maken met archivalia van vreemde bezetters. De totale
omvang bedroeg in 1955 10618 „fonds d archives" en ruim 103 km lengte. Ook
over de lopende administratie wordt door de archiefdienst controle uitge
oefend; over de vernietiging wordt, positief en negatief, gewaakt. Sinds vijf
jaar is ook de inventarisatie en wat daarmee samenhangt op gang gekomen en
de raadpleging der archieven zeer toegenomen. Als orgaan is het tijdschrift
Archeion teruggekomen, waarvan wij reeds een- en andermaal verslag brachten.
Daarnaast is in 1952 door de Generale directie een redactiecomité ingesteld
voor alle archieven, die enige bij-tijdschriften verzorgt, vooral van informatieve
aard. In 1953 verscheen Le Dictionnaire Polonais d'Archives.
Men ziet, ook voor het archiefwezen geldt het oude gezegde: nog is Polen
niet verloren!
Argief-jaarboek vir Suid-Afrikaanse Geskiedenis XIX dl. I (1956), bevatten
de: 1. Richard H. V/ilde, Joseph Chamberlain and the South African Repu
blic 1895-1899; 2. G. D. J. Duvenage, Willem Hendrik Jacobsz se rol in die
Onafhankelikheid- en Eenheidsstrewe van die Voortrekkers op die Hoëveld
(1847-1852); 3. Arthur M. Davey, The Siege of Pretoria 1880-1881. Ook
dl II, geheel gevuld met een bijdrage van M. A. Basson, Die Britse invloed
in die Transvaalse onderwijs, 1836-1907.
Verschenen zijn de volgende archief'iventarissen:
Dr. W. S. Unger. De archieven der gewestelijke besturen van Zeeland
1799-1810 (met stukken over 1795-1799). 1956.
R. de Jong, Inventaris van het Ferdinand Domela Nieuwenhuis-archief, 1956.
M. D. Lammerts en J. L. van der Gouw, Inventaris van het archief der
gemeente Leiderdorp, (gestencild), 1956.
G. 't Hart, Inventaris van het oud-archief der gemeente s-Gravenhage,
1957, 2 dln.