54 55 behoeven en hun opleiding zal daarmede in overeenstemming moeten worden ge bracht. Het zal omgekeerd aanbeveling verdienen dat zij, die in de praktijk ge roepen zijn tot de vorming van de nieuwe archieven, kennis dragen van de functie, die deze archieven zullen gaan vervullen, nadat ze voor de administratie niet meer van onmiddellijk belang zijn. Het is echter niet wenselijk voorgekomen dien aangaande voorschriften in deze wet op te nemen. Aan de verschillende admini straties kan worden overgelaten in hoeverre zij bij de aanstelling van bedoeld personeel het bezit willen vorderen van de hoedanigheid van hoger of middel baar archiefambtenaar in de zin van art. 9 van deze wet, dan wel een andere of wellicht geen enkele bevoegheid willen eisen. Toezicht. Voorts dient voorzien te worden in een meer doeltreffend toezicht op de goede bewaring en een goed beheer van de onderscheidene archieven, ook wanneer die nog onder de administratie berusten. Ook al zal zoals hierboven is uiteengezet aan de administratie moeten worden overgelaten welk systeem van archiefvorming zij wil volgen, dan neemt dit naar het oordeel van de onder getekende niet weg, dat het met het oog op de bestemming van de gevormde archieven gewenst is, dat er toezicht op wordt uitgeoefend dat de administratie aan het door haar gevolgde systeem de hand houdt. Voorts zal erop dienen te worden toegezien, dat de vernietiging van de daarvoor bij de administratie in aanmerking komende stukken vóór de overbrenging naar de desbetreffende ar chiefbewaarplaatsen geschiedt, opdat deze niet onnodig worden belast, en dat de in art. 5 van het ontwerp voorgeschreven overbrenging regelmatig geschiedt. Archiefraad. Op grond van de verscheidenheid van de vraagstukken, welke zich op het gebied van het archiefwezen voordoen, en de daarbij betrokken belangen van overheid en burgers, bestaat naar de ondergetekende meent be hoefte aan een college, dat de minister van O., K. en W. van advies kan dienen, telkens wanneer deze dat 'noodzakelijk oordeelt of wanneer dat college meent dat daartoe aanleiding bestaat. Tot de onderwerpen waarmede dit college, in het ontwerp Archiefraad ge noemd, zich zal hebben bezig te houden behoort o.a. het vraagstuk van de ver nietiging van archieven, dat met het oog op het ruimtegebrek in stijgende mate aandacht blijft vragen. Ook de verschillende huisvestingsproblemen, die hier mede samenhangen, personeelsaangelegenheden, waaronder de vraagstukken om trent te stellen eisen van benoembaarheid en de opleiding, de toepassing van de microfilm op archiefgebied en nog vele andere problemen zullen, naar het zich laat aanzien, onderwerpen van behandeling vormen. In verband met de ver scheidenheid hiervan zal de samenstelling van de Archiefraad veelzijdig moeten zijn. Dit college zal geen doublure gaan vormen van de permanente commissie voor de post- en archiefzaken bij de rijksadministratie, als bedoeld in art. 4 van het Besluit post- en archiefzaken rijksadministratie 1950, Stb. K 425. Het zal wel kunnen voorkomen, dat bepaalde aangelegenheden door beide colleges zullen worden behandeld, doch het uitgangspunt blijft verschillend: immers, terwijl het bij de permanente commissie gaat om het geven van adviezen betreffende de werkwijze, volgens welke de archiefzaken van de departementen van algemeen bestuur worden behandeld, t.w. de archiefvorming bij de administratie, zal de Archiefraad zich voor alles bezighouden met maatregelen, die met het oog op de toekomstige bestemming van de gevormde archieven moeten worden getroffen. Archiefbescheiden van provinciën. Aan een eigen beheer door de provinciën van archiefbescheiden, welke ouder zijn dan vijftig jaar, bestaat naar het oordeel van het merendeel der colleges van gedeputeerde staten geen behoefte. De zorg voor de jongere archiefbescheiden is in het ontwerp toever trouwd aan gedeputeerde staten. De desbetreffende bepalingen zijn thans opge nomen in een afzonderlijk hoofdstuk, gelijk bij de tegenwoordige wet het geval is met de archieven van gemeenten en met die van waterschappen, veenschappen en veenpolders. Terugvordering van archiefbescheiden. De ervaring heeft geleerd, dat de huidige wettelijke regelingen te kort schieten t.a.v. de middelen, waarover de overheid behoort te beschikken om archiefbescheiden, die bestemd zijn om onder de overheid te berusten, doch op de een of andere wijze niet be rusten onder het overheidsorgaan waaronder zij behoren te berusten, terug te vorderen. Om in deze leemte te voorzien wordt in art. 4 aan ieder, die zodanige archiefbescheiden onder zich heeft, de verplichting opgelegd deze af te geven. Het komt de ondergetekende voor, dat het te ver zou gaan de mogelijkheid te scheppen van een algemene strafsanctie tegen hen, die aan de evengenoemde ver- plichtmg niet voldoen. Hij zou willen volstaan met het in het leven roepen van een strafbedreiging voor die gevallen, waarin de onrechtmatigheid van het onder zich hebben van archiefbescheiden flagrant en voor ieder duidelijk is. Vandaar de in art. 39 neergelegde beperking tot archiefbescheiden, daterende van na het herstel van de onafhankelijkheid in 1813, en d,e eveneens in dit artikel vervatte beperking, dat eerst dan tot een strafvervolging kan worden overgegaan, wan neer de archiefbescheiden niet zijn afgegeven binnen een maand, nadat de mi nister van O., K. en W. schriftelijk heeft medegedeeld, dat inlevering behoort plaats te vinden. Wellicht ten overvloede zij hierbij nog aangetekend, dat de in art 4 neergelegde verplichting mede betrekking heeft op archiefbescheiden, daterende van vóór het herstel der onafhankelijkheid in 1813. Artikelen Art 1. Het eerste lid van dit artikel spreekt voor zich zelf. De in het ontwerp van de Vereniging van Archivarissen in Nederland geopperde gedachte om de uitvoering van de Archiefwet naar het Departement van Algemene Zaken over te brengen is niet overgenomen, omdat naar de mening van de ondergetekende hierbij het accent te sterk is gelegd op het belang, dat de administratie heeft bij de goede bewaring van de overheidsarchieven met het oog op de daarin neer gelegde rechten en verplichtingen van de overheid en de burgers. Hoewel de ondergetekende dit belang evenmin miskent als het belang, dat de administratie voor het voeren van haar beleid heeft bij een goede bewaring van de overheids archieven, dient toch in aanmerking te worden genomen dat de archiefbescheiden na verloop van een aantal jaren hun belang voor de administratie grotendeels verliezen en dat zij ook als bewijsstukken van rechten en verplichtingen met het klimmen van de jaren steeds minder geraadpleegd worden, terwijl daarentegen het belang, dat de archieven hebben voor de wetenschap, veel meer een blijvend karakter draagt. Het vorenstaande rechtvaardigt, dat de uitvoering van de wet evenals de rijksarchiefdienst gelijk tot dusverre onder het ministerie van O., K. en W. ressorteert. Het tweede lid omschrijft wat onder archiefbescheiden wordt verstaan Een dergelijke omschrijving, die in de Archiefwet-1918 ontbrak, lijkt niet 'slechts methodisch wenselijk, doch is bovendien noodzakelijk in verband met de in art 39 opgenomen strafbepaling. De term archiefbescheiden heeft in dit onderwerp een ruimere betekenis dan men daaraan in de praktijk pleegt te geven. Men spreekt van archiefbescheiden gemeenlijk als men denkt aan losse stukken, terwijl men daarnaast van archieven spreekt wanneer men denkt aan organisch samenhangende complexen van stukken. Op grond van de gedachte, dat elk archief ten slotte bestaat uit een aantal archiefbescheiden, wordt in dit ontwerp eenvoudigheidshalve voor beide begrippen het woord archiefbescheiden gebruikt. Onder de in het tweede lid, sub b, bedoelde bescheiden worden b.v. verstaan de archiefbescheiden van geseculariseerde kerkelijke instellingen, die door de Staten in beslag zijn genomen of aan de steden, waarbinnen die instellingen wa ren gelegen, zijn overgelaten. Deze archiefbescheiden berusten thans in een rijks- of gemeentelijke archiefbewaarplaats. Ook archiefbescheiden van bepaalde fami lies zijn dikwijls met de huizen, waarin zij bewaard werden, in de handen van het openbare gezag overgegaan. Toen b.v. de Staten van Utrecht in 1649 de heerlijkheid en het huis van de burggraven van Montfoort kochten, verwierven zij tevens de archiefbescheiden, welke thans in het rijksarchief te Utrecht berusten. Bij de in het tweede lid, sub c, gebezigde woorden „uit anderen hoofde" is onder meer gedacht aan bepalingen van het reglement van een waterscnap. De term overheidsorganen in het derde lid wordt gebruikt in de ruimst moge lijke zin, zodat daaronder zowel de bestuursorganen vallen alsook die organen, commissies en personen, die een wetgevende, rechtsprekende of adviserende taak oefenen. Art. 2. In dit artikel wordt aan alle overheidsorganen uitdrukkelijk de plicht

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 8