52
53
™,ld°eï: binnen ,ee" maand nadat hem door Onze Minister schriftelijk is mee-
teedeeld dat de archiefbescheiden behoren te worden afgegeven wordt gestraft
met geldboete van ten hoogste drieduizend gulden.
2. Het feit is een overtreding.
J?!, IndiT het.f6it wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon wordt de
drachte7af ofngdiendeStfIdt StJaf uitgesProken te§en hem, die tot het feit op
dracht gaf of die de feitelijke leiding had bij het verboden nalaten.
HOOFDSTUK VIII
Overgangs- en slotbepalingen
gewiizisrd ubeSlU? Van 28 augustus 1919> Stb. 547, zoals dit besluit
lHpril iq2q ih V/Tan 15 "prl] 1929- Stb- 162- on do Koninklijke besluiten van
19 apul 1929, Stb. 1/1, van 31 mei 1929, Stb. 269, van 6 juli 1929, Stb 381 en van
Ar°tV641 A tf'i aob' 56°' blijVen Van kraCht' t0tdat zij worden ingetrokken.
Art. 41. Artikel 69a van de wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt
sedert gewijzigd wordt als volgt vastgesteld: Artikel 5, eerste lid, van de Archief-
wet iyo7 is niet van toepassing op de notariële archiefbescheiden
MiniXr, d °K gemeenschaPPelijke voordracht van Onze daarbij betrokken
Ministers, de overbrenging naar de rijksarchiefbewaarplaatsen worden geregeld
jaar notaneIe archiefbescheiden, voor zover deze ouder zijn dan vijfenzeventig
Art. 42. In art 14 van de Waterstaats wet 1900 wordt voor de punt aan het slot
a j eers d ingevoegd: alsmede omtrent hun archiefbescheiden.
20 octies In 06 Armenwet wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel
1. Het bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de instelling
2' ,De. k°s1t,en Van de in het eerste lid bedoelde zorg worden op de begroting
van de instelling gebracht. s
nvfrOOGtdePUtteeu^0 S,taten oefenen toezicht uit op de in het eerste lid bedoelde zorg
overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.
4. De kosten van het in het eerste lid bedoelde toezicht worden op de begro-
ting van de betrokken provincie gebracht.
Art. 44. 1. De Archiefwet 1918, Stb. 378, wordt ingetrokken.
Deze wet kan worden aangehaald als: Archiefwet, met vermelding van het
jaar, waarin zij in het Staatsblad is verschenen.
3. Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemene beschouwingen
De Archiefwet 19 18. De Archiefwet 1918, Stb. 378, waarvan de totstand-
koming te danken is aan het initiatief, dat daartoe reeds lang vóór de eerste we-
reldoorlog door de Vereniging van Archivarissen in Nederland was genomen
bracht een grote en belangrijke verbetering in het Nederlandse archiefwezen te
weeg. oor het eerst werden bij de wet regelen vastgesteld t.a.v. overheidsarchie-
ven. De verdeling der archieven over de verschillende archiefbewaarplaatsen, de
openbaarheid van deze archieven en de noodzakelijkheid van hun beheer door
deskundige ambtenaren werden voor het eerst wettelijk vastgesteld. De bevoegd
heden en verplichtingen van de beheerders werden bepaald. De verplichting van
verschillende overheidsorganen om zorg te dragen voor hun archieven werd tot
ïtdiukkmg gebracht. Het toezicht op de toestand, waarin de archieven van ge-
meenten en waterschappen verkeren, werd geregeld.
In het algemeen mag worden gezegd, dat de Archiefwet 1918 in de ruim vijf
endertig jaren, die sedert haar inwerkingtreding zijn verlopen, goed heeft ge
werkt, ook in die zin, dat meer begrip werd gewekt voor het belang, dat de ge
meenschap zowel uit wetenschappelijk als uit juridisch en uit administratief oog-
pun., heeft bij goed verzorgde en voor een ieder toegankelijke archieven.
oodzaak van een nieuwe wet. Wanneer niettemin thans wordt
voorgesteld deze wet te vervangen door een andere, rijst de vraag wat daartoe
de aanleiding is. Hebben zich sinds 1918 in de opvattingen, die aan de bestaande
wet ten grondslag liggen zodanige principiële wijzigingen geopenbaard, dat een
andere regeling nodig zou zijn geworden? Het antwoord op deze vraag moet, naar
de mening van de ondergetekende, ontkennend luiden. De thans voorgestelde
wet gaat van dezelfde beginselen uit als die van 1918. Andere overwegingen, voor
namelijk van praktische aard, die hieronder nader worden uiteengezet, maakten
echter zovele aanvullingen en wijzigingen nodig, dat het niet wel doenlijk leek
een leesbare wijzigingswet te redigeren. Vandaar dat een geheel nieuw ontwerp
van wet is opgesteld.
Totstandkoming van het ontwerp van wet. Het stemt de
ondergetekende tot verheugenis, dat voor een nieuwe wettelijke regeling grote
belangstelling bestaat zowel in d« kringen van het archiefwezen als in die van
de eigenlijke administratie.
De Vereniging van Archivarissen in Nederland hield zich met deze materie be
zig en diende bij de regering, als vrucht van een grondige voorbereiding, een
ontwerp van een nieuwe archiefwet met memorie van toelichting in (dit ontwerp
publiceerde de Vereniging in haar tijdschrift Ned. Archievenblad, jg. 1950-'51,
blz. 57 e.v.); de Studiekring voor Overheidsdocumentatie van het Instituut voor
Bestuurswetenschappen nam in zijn orgaan „Overheidsdocumentatie" van april
1952 een door de Archiefcommissie van de Vereniging van Ned. Gemeenten op
gesteld ontwerp van een nieuwe archiefwet op, dat wel is waar dat van de Ver
eniging van Archivarissen tot voorbeeld heeft genomen, maar daarvan toch niet
onbelangrijk afwijkt. Na kennisneming van beide ontwerpen heeft de ondergete
kende een commissie ter voorbereiding van de herziening van de Archiefwet 1918
ingesteld. Deze heeft van de ontwerpen een dankbaar gebruik gemaakt, zij het
dan ook dat het ontwerp, dat de commissie aan de ondergetekende heeft aange
boden en dat hij in grote trekken heeft overgenomen, ten slotte beknopter is uit
gevallen. De beide „particuliere" ontwerpen traden naar het oordel van de onder
getekende te veel in details, die beter in Koninklijke besluiten kunnen worden
geregeld.
Nieuwere archieven en administratiemethoden. De Ar
chiefwet 1918 legde in het bijzonder het accent op wat toen de „oude archieven"
genoemd werden, d.w.z. de archieven van vóór 1813. Weliswaar opende de wet de
mogelijkheid ook archieven van na 1813 naar de daarin bedoelde bewaarplaatsen
over te brengen, waardoor zij op één lijn gesteld werden met de z g oude ar
chieven", maar dwingende voorschriften dienaangaande bevatte de wet niet en
van deze mogelijkheid is dan ook lang niet algemeen gebruik gemaakt. Bij vele
administraties berusten thans nog archieven, die inmiddels meer dan een eeuw
oud geworden zijn. Wanneer men daarbij in aanmerking neemt, dat de overheids
bemoeiing en daarmede ook de administratie in de twintigste eeuw, vooral na de
eerst wereldoorlog, zeer sterk zijn uitgedijd, zal het duidelijk zijn, dat de bewaring
en het beheer van de archieven, die door de administratie zelf niet meer geregeld
worden gebruikt, thans veel meer dan vroeger een probleem vormen, dat dringend
om oplossing vraagt. Geregelde afvoer van de voor de administratie niet meer
ot nog maar bij uitzondering nodige archivalia naar de daarvoor aangewezen
archiefbewaarplaatsen is nodig. Daarmede wordt geleidelijk een wijziging ge
bracht in het karakter van de inhoud van de archiefbewaarplaatsen. Het zwaarte
punt, zoal niet in belangrijkheid dan toch in omvang, zal meer en meer komen
te liggen op de archieven van de negentiende en van de twintigste eeuw.
Er zij er hier op gewezen, dat het ontwerp geen invloed beoogt uit te oefenen
op de inrichting van de administratie. Het wil de verschillende methoden en
systemen, die vooral sinds het begin van de twintigste eeuw bij de vormin* en
behandeling der nieuwere archieven zijn en worden toegepast, als gegeven aan
vaarden, De Archiefwet mag zich naar de mening van de ondergetekende slechts
bezighouden met de neerslag van de administratie in de vorm van archieven. Met
het oog hierop zal het nodig zijn, dat de beheerders van de archiefbewaarplaatsen
en hun medewerkers meer dan tot nu toe bekend zijn met de inrichting van de
administratie van de nieuwere tijd en met de wijzen, waarop de archiefvorming
der nieuwere archieven heeft plaatsgevonden.
De aan deze ambtenaren te stellen eisen zullen dienovereenkomstig uitbreiding