77
76
lijst van belastingen, welke de parochianen van Limmen aan de graaf van
Holland verschuldigd zijn (inv. no. 409), verzeild in het hoofdstuk over beheer
van de goederen en inkomsten van de abdij?
Bij de regesten kan men opmerken, dat de oudere stukken (vóór 1300) wei
nig nieuws opleveren; zij zijn, op een stuk of twaalf na, reeds alle in extenso
gepubliceerd in het Oorkondenboek van Holland en Zeeland en de Fontes
Egmundenses.
Soms verlangt men terug naar de summiere regesten van Bakhuizen van den
Brink, want hier is de bewerker (-ster?) toch wel sterk in het andere uiterste
vervallen. Verschillende regesten beslaan een halve bladzijde; zelfs is er één
langer dan een gehele bladzijde druks (reg. no. 1313). Kan een dergelijke
uitvoerige beschrijving nog een regest worden genoemd? Een regest heeft nim
mer ten doel de raadpleging van het oorspronkelijke stuk overbodig te maken.
De historische onderzoeker, die zich in details wil begeven, zal immers aan het
meest uitvoerige regest nog niet voldoende hebben.
Een bedenking, welke niet alleen de bewerker van de Egmondse inventaris
treft, doch de gehele thans gebruikelijke wijze van inventariseren geldt, is de
disproportie tussen de uitvoerige behandeling van de charters en de losse
stukken vaak als afzonderlijke inventarisnummers en soms ook nog als
regesten enerzijds, en de summiere beschrijving van de delen anderzijds.
Vooral bij de rekeningen, die zo verschillend van inhoud kunnen zijn, vormen
de geringe inlichtingen, welke de gebruiker ontvangt, een bezwaarlijke hinder
nis bij een historisch onderzoek. Als bron voor de geschiedenis zijn de reke
ningen van niet minder gewicht dan de charters of de stukken. Wellicht is het
mogelijk in de toekomst bij de vervaardiging van inventarissen aan deze wens
op enigerlei wijze tegemoet te komen.
B. H. SLICHER VAN BATH
Mr. J. E. J. Geselschap, Inventaris van de polderarchieven in de archiefbe
waarplaats van de gemeente 's-Gravenhage (1956, gestencild).
In de inleiding op deze inventaris (sen) wordt de algemene geschiedenis van
de waterstaat binnen de grenzen van het tegenwoordig 's-Gravenhage be
handeld. Summier wordt de genese van het Haagse grondgebied uiteengezet,
waaruit al dadelijk het belang van de afwatering naar voren komt. Omstreeks
1330 werd het Hoogheemraadschap Delfland in ambachten verdeeld -wel
te onderscheiden van de politieke ambachten die o.a. belast waren met het
onderhoud van de sluizen. Gewezen wordt op het feit dat de keuren van
Delfland geen volledige uniformiteit in de bestuursorganisatie gebracht hebben.
Het eigene karakter van deze organisatie werd veroorzaakt door het belang
rijke aandeel van de magistraat in het bestuur van de ambachten en polders in
het 17e- en 18e-eeuwse Den Haag. Kenmerkend is dat de molens de splitsing
in polders veroorzaakten, terwijl de stoomgemalen hun vereniging in de hand
werkten. Logisch worden eerst de polders in de oude kern van Den Haag
en vervolgens de polders die geannexeerd zijn behandeld.
Men kan de archieven niet van grote importantie noemen; de meeste stuk
ken dateren uit de vorige eeuw. De Benoordenhoutse polders bestonden zelfs
alleen maar op papier (boezemland van Delfland). De beschrijving roept
enkele vragen op, bijv. die van de Oostmadepolder. Dit archief werd tot 1941
aan de gemeente s-Gravenhage in bewaring gegeven, maar de stukken van
vóór 1941, welke nog onder de administratie berusten, zijn in de inventaris
zonder volgnummer opgenomen, zo de ingekomen en minuten van uitgaande
stukken 1920-1940. Men stuit hier op het probleem van de cesuur of beter nog
van de afsluiting van de inventaris. Wat is hier' het criterium en, andere vraag:
zijn de stukken, die wel in de inventaris opgenomen maar niet in het archief
aanwezig zijn, aan de openbaarheid onttrokken? Van hetzelfde archief vindt
men onder de nrs. 43 en 44 de toelichtingen op het algemeen reglement voor
de polders in Zuid-Holland onder het hoofd: Bibliotheek. Indien deze toege
zonden werden, zijn zij als ingekomen stukken te beschouwen, zo niet, horen
zij dan in de inventaris opgenomen te worden? Het systeem van streepjes in
plaats van nummers zowel ter verwijzing naar andere nummers als voor de
niet in het archief aanwezige stukken werkt enigszins verwarrend. Ik vraag
mij af of in verschillende gevallen niet zonder gewetensbezwaren splitsing van
stukken had kunnen plaatsvinden i.p.v. de talrijke verwijzingen. Tot slot vor
men de bijlagen een welkome opgave van stukken van de ambachten en polders
in het archief van Delfland en het oud-archief van 's-Gravenhage, waaruit
men de gegevens voor de oudere geschiedenis kan putten.
De opmerkingen doen niets af van onze lof voor dit gedegen stuk werk;
de inleidingen vooral zijn instructief. Minder verrukt zijn wij over de uitvoe
ring; ook stencilwerk kan er keurig uitzien.
M. P. DE BRUIN
Wij ontvingen:
Een aantal „inventarissen en regestenlijst" van de afd. Beschrijving van het Rijks
instituut voor Oorlogsdocumentatie, te weten:
Archief van het Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz, Hauptabteilung
Justiz (82 fol. blz., getypt);
Nederlandsche Kultuurkamer (75 fol. blz., getypt);
Archief van de Reichskommissar für die besetzten Niederlandischen Gebieten.
Prasidialabteilung (79 fol. blz., getypt);
Archieven van de Beauftragten des Reichskommissars in Noord-Brabant, Rotter
dam, Drente, Zuid-Holland, Utrecht, Groningen, Friesland, Overijsel, Gelderland,
Amsterdam, Noord-Holland (29 fol. blz., getypt);
Archief alsv. in de provincie Zeeland (33 fol. blz., getypt)1);
Archief alsv. in de provincie Limburg (17 fol. blz., getypt),
resp. bewerkt door mr. J. R. de Groot, mr. D. W. Kok, mej. mr. E. Ottow, rar.
D. W. Kok, mej. mr. E. Ottow en mej. dra. J. Buzeman.
Zij zijn alle verdeeld in 3 of 4 kolommen, waarvan de eerste het doosnummer,
de tweede de letter van de map, de derde de inventaris en inspringend de
regesten2), en de vierde de datering bevat. Deze inrichting is in belangrijke mate
afgestemd op de verwerking van de regesten in een centrale trefwoordencatalogus,
die bij het Rijksbureau wordt opgebouwd. Zij hebben enigszins het summiere ka
rakter der Franse „inventaires sommaires". Het zou echter o.i. aanbeveling hebben
verdiend indien omtrent de daarin genoemde personen in noten enige nadere aan
duidingen waren gegeven en omtrent de bestuursinstellingen oriënterende mede
delingen waren gedaan. Maar zij zijn „in beginsel voor intern gebruik bestemd en
dragen een vertrouwelijk karakter. Zij zijn dan ook niet in de handel verkrijgbaar.
Wel kunnen zij uiteraard onder bepaalde voorwaarden -aan serieuze onder
zoekers ter inzage worden verstrekt".
3) Dit archief loopt grosso modo tot voorjaar 1944. Het is aannemelijk dat de
Beauftragter de rest bij zijn vlucht (eind okt.) heeft meegenomen
2) Regesten hier uiteraard niet in onze zin, doch voortreffelijk bewerkte korte
aantekeningen van de voornaamste inhoud.