134 HET NIEUWSARCHIEF VAN HET HUIS BERGH EN EEN REGISTRATUURSTELSEL VAN 1842 meenten, die geen volledige archiefdienst kunnen bekostigen, geschiedt van wege de provinciale inspectie, öf voor twee of meer gemeenten wordt de vorming van een zgn. streekarchief of streekarchivariaat nagestreefd. Reeds meer dan 40 jaren geleden werd dit laatste, onder invloed van de gedachte aan ,,Kreitsarchive waarin de bewaring van meerdere archieven zou wor den gecentraliseerd gepropageerd, maar men kan niet zeggen dat' dit be langrijk succes heeft gehad. In het geografisch zo moeilijke Zeeland is in de jaren van '20 het eerste ernstig overwogen, maar tot een resultaat is men niet gekomen. De verslagen o.a. der Gelderse inspectie hebben de laatste jaren weer suggesties in deze richting met name van „streekarchivarissen" gebracht, maar positieve resultaten zijn nog niet gemeld. Meer succes heeft in diverse provincies de werkzaamheid der provinciale inspecties zelf gehad, vooral indien behalve de inspecteur in zeven van de elf provincies de rijksarchivaris - daaraan één of meer ambtenaren waren verbonden. Het eerst heeft men in Zuid-Holland in deze richting gewerkt; onder het inspectoraat van jhr. mr. Th. van Rheineck Leyssius is een eerbiedwaardige reeks van inventarissen vervaar digd. Ook in Limburg is krachtig in deze geest gearbeid en de uitnemend ge outilleerde inspectie in Friesland heeft reeds spectaculaire successen behaald. In Utrecht, Gelderland en Groningen in Noord-Brabant was vóór de in voering der inspectie mr. Bondam reeds in deze richting werkzaam heeft men evenzeer in deze richting gearbeid, al is het laatste geluid ter zake in Utrecht (zie inspectieverslag 1955) niet bijster opgewekt. Een bijzondere re geling is in Zeeland getroffen: de ambtenaar ter inspectie is, op initiatief van boven af, benoemd tot archivaris van drie belangrijke kleinere steden: Goes, Hulst en Tholen, die pro rata portionis het traktement in de provinciale kas storten, een uit bestuurlijk oogpunt misschien wat ongewone figuur, die echter in de praktijk uitnemend voldoet. Ook hier wordt, zover de tijd' zulks toelaat, aan de inventarisering van kleinere gemeentearchieven gearbeid. Het bezwaar van al deze werkzaamheden is uiteraard, dat er geen blijvende band en toezicht is; het Brabantse systeem heeft dat wel. Het ware dan ook te wensen dat dit niet alleen in deze provincie, maar overal in den lande na volging moge vinden. De bovengenoemde wet heeft voor de vorming van streekarchieven of streekarchivariaten eerst recht de weg gebaand. 135 Toen ik omstreeks 1925 voor het eerst kennis maakte met het nieuw- archief van het Huis Bergh (d.w.z. het archief van 1842 1912)vond ik daar een enorme hoeveelheid dossiers, horizontaal in vakken opgeborgen, vrijwel alle voorzien van uitstekende stroken met rubrieknummers, benevens een groot aantal repertoria en rentmeestersrekeningen, die op de bij ons ge bruikelijke vertikale wijze in kasten waren geplaatst. Het bleek mij al spoedig, dat de nummers op de stroken (in Duitsland „Archivschwanzegenaamd) correspondeerden met de rubrieken in de ge drukte „Registratur-Ordnung für die Fürstlichen Rentamter und obern Do- mainen-Behörden des Fürstenthums' (Hohenzollern-Sigmaringen)uitgegeven te Sigmaringen in 1842 door de Fürstliche Oberste Domainen-Direktion aldaar.1) Ik mag als bekend veronderstellen, dat tot 1912 het Huis Bergh met bijbehorende goederen en rechten in het bezit was van de Vorsten van Hohen zollern-Sigmaringen (sinds 1869, toen de tak Hohenzollern-Hechingen uit stierf alleen Vorst van Hohenzollern genaamd), die als erfgenamen van de graven van den Bergh deze grafelijke titel nog steeds voeren. Men moet bij het hieronder volgende ook wel in aanmerking nemen, dat de Vorst in 1842 nog absoluut (vóór 1848) en souverein vorst van zijn land was, en eerst in 1849 zijn souvereiniteit heeft afgestaan aan de Koning van Pruisen. Dat dit souverein gezag zich niet uitstrekte over de in Nederland gelegen bezittingen, spreekt wel van zelf, maar de maatregelen, door de Vorst en zijn organen genomen, hadden even vanzelfsprekend voor de in Neder land dienstdoende vorstelijke ambtenaren volledig gezag. Het heeft mij lange tijd gekost, eer ik enigszins wegwijs was in dit zgn. nieuw-archief. Het Duitse (Gotische) schrift levert niet de grootste moeilijk heden op voor iemand die in Gelderse archieven thuis is en het op school nog geleerd heeft, maar de Duitse kanselarijtaal bracht mij vaak vrijwel on oplosbare puzzle's. Daarbij kwam, dat het archief in schromelijke verwarring verkeerde door omstreeks 1863 genomen ordeningsmaatregelen. Wat bleek namelijk het geval te zijn? Tot 1863 fungeerden naast elkander een administrateur en een rentmeester. Van 1828—1863 vervulde Jhr. mr. L. C. J. C. F. van Nispen de eerste, en W. van Ditzhuyzen de tweede functie. Beiden vormden een archief; de eerste ordende zijn archief van vóór 1841 volgens een dossiersysteem, waarvan de opzet niet meer te reconstrueren was. Van 1842 af volgde hij het systeem van de Registrat.urordnung. Naast hem vormde Van Ditzhuyzen zijn archief ook volgens een dossiersysteem anders dan dat van Van Nispen en, nauwgezet man als hij was, wisselde hij naar bevind van zaken zijn systeem, en wel liefst vier keer in de jaren 18251863, nl. in 1827, 1843, 1856 en 1862. Hij is gelukkig zo verstandig geweest zijn laatste systeem niet te gaan terug werken over de vorige jaren en heeft zijn archief niet gewrongen in een voor- uitbedacht systeem, maar zijn systeem afhankelijk gemaakt van zijn admini stratieve behoeften. 9 Exemplaren hiervan zijn in het Rijksarchief in Gelderland en in het archief van het Huis Bergh aanwezig.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 6