106 EENHEID IN BENAMINGEN DER SCHRIFTEN* voor „bewaring van stukken, waarvan door meer dan één departement copieën worden bewaard". Ook zou in deze leidraad voorgesteld kunnen worden dat Commissie-stukken bewaard moeten worden door' het departement, waartoe de secretaris van de commissie behoort. Verder dat telegramseries van buiten landse missies alleen door het ministerie van Buitenlandse Zaken moeten worden bewaard, kabinetsstukken alleen door het bureau van het Kabinet 137). De leidraad zou tevens „regelingen voor net opruimen van de stukken van op geheven departementen moeten bevatten en voor het overhandigen van stukken, wanneer zaken van het ene naar het andere departement worden overgedra gen" 138). Dan volgen een reeks voorstellen van speciaal belang voor de Britse archie ven, te veel om op te noemen, alle echter de moeite waard om eens te bezien. Als belangrijkste idee van het rapport moet m.i. worden gezien dat het departement zelf door zijn administratieve ervaring in staat moet worden geacht lijsten op te maken en het historisch criterium te beoordelen, mits het voldoende geschoold personeel heeft. In Nederland is de algemeen rijksarchivaris tot nu toe de enige, die voor zover het de departementen betreft in dit opzicht oordeelkundig wordt geacht. Naar aanleiding van de indertijd (1940) door onze Vereniging geïnstalleerde vernietigingscommissie, die de A.R.A. zou bijstaan, hield Jhr. Graswinckel een voordracht waarbij niet alleen de vernietigingscommissie in ons aller aandacht werd aanbevolen, maar waarin hij ook enkele ideeën aan de hand deed, die de arbeid van archivarissen en beheerders der moderne archieven zouden ver gemakkelijken, o.a. het samenstellen van vaste lijsten, die op geregelde tijden zouden moeten worden aangevuld en gecontroleerd, waardoor de vernietiging niet geheel van persoonlijk inzicht van de A.R.A. zou afhangen en men boven dien van eikaars arbeid profijt zou kunnen trekken. Waarschijnlijk door de oorlogsomstandigheden is van de werkzaamheden der commissie niets terecht gekomen. Zou het geen aanbeveling verdienen deze commissie weer nieuw leven in te blazen door aanvulling met enige vertegen woordigers uit de overheidsadministratie en de plannen van Jhr. Graswinckel uit te voeren met verwerking van enkele gedachten uit het rapport van de Engelse commissie? De beste oplossing zou m.i. zijn dat elk ministerie een historisch-archief- technisch geschoolde kracht aantrekt, hetzij in de persoon van het Hoofd Post en archiefzaken, hetzij in een andere, die met vertegenwoordigers uit het beleid en de administratie van het ministerie een commissie vormen, die de vernieti- gingslijsten opstelt en hierover het advies inwint van de vernietigingscommissie van het Algemeen Rijksarchief, waarvan de A.R.A. q.q. voorzitter is. Indien de opleiding van Hoofd Post- en archiefzaken van dusdanig gehalte wordt, dat het historisch criterium bij hem veilig is, zal hij m.i. de aangewezen persoon zijn om een goede samenwerking met het Algemeen Rijksarchief te garanderen en zal hij er voor waken, dat het departement ten spoedigste wordt ontlast van overtollig materiaal, waardoor het archief voor de tegenwoordige en toekomstige onderzoeker bruikbaarder zal worden. Men zal, indien men dit wil doorvoeren, er niet voor terug moeten schrikken meer personeel aan te; trekken. L. J. RUYS 107 In 1953 heeft te Parijs op het Cabinet des Manuscrits van de Bibliothèque Nationale van 28 t.m. 30 april plaats gehad het „Colloque international de Paléographie" ter bestudering van een reeks belangrijke problemen der latijnse paleografie. Hieraan is deelgenomen door tien landen: Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Nederland, België, Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië en Vati caanstad. Men kan bij deze opsomming aantekenen, dat het latijnse taalgebied, zo al niet volledig (de Skandinavische landen, Polen, Tsjechoslowakije, Hon garije en ten dele Joegoslavië horen daar ook toe), dan toch redelijk was ver tegenwoordigd, terwijl namen als Bischoff, Fichtenau, Masai, Lieftinck, Bouard om slechts enkele van de 17 deelnemers te noemen al doen verwachten, dat het een colloquim doctissimum zal zijn geweest. Aan het slot zijn er vier punten geformuleerd, een wens en drie voornemens. En wel, in de volgorde van het verslag: I. Het is wenselijk, dat handschriftencatalogi en studies over handschriften geschreven worden in het latijn of een of andere wereldtaal: spaans, italiaans, frans, engels, duits. II. Begonnen zal worden aan een internationaal woordenboek van de tech nische termen de paleografie, waarbij het frans als basis zal dienen, met ver talingen in het duits, engels, italiaans, spaans, nederlands, zweeds, russisch en latijn. Het woordenboek zal geïllustreerd zijn met tekeningen. III. Gestreefd zal worden naar eenheid in de schriftbenamingen. In eerste instantie zal men daartoe trachten een repertorium op te stellen als dat van Haebler voor de incunabelen. IV. Er zal een algemene catalogus worden opgesteld van alle naar plaats of tijd gedateerde handschriften in latijns schrift tot en met de zestiende eeuw. De verwerkelijking van punt I heeft het „Colloque" uiteraard niet in zijn hand, al zal het uitspreken van deze wens, naar we hopen, wel indruk maken. Daarentegen zijn ten aanzien van de overige punten reeds de eerste maatregelen getroffen. Nu zijn de internationale woordenlijst van technische termen en de algemene handschriftencatalogus, genoemd resp. onder II en, IV, al geen een voudige dingen, de eerste alleen al om de te verwachten taalkundige moeilijk heden, de tweede om het vele werk, dat er voor moet worden verzet, maar als met de nodige voortvarendheid wordt gewerkt, zullen we beide binnen afzien bare tijd mogen verwachten. Met de verwerkelijking van het derde program punt is het wel enigszins anders gesteld. De woordenlijst en de catalogus zijn hulpmiddelen zonder meer, waarvan de afwerking ongetwijfeld zeer hoge eisen stelt, waarbij het echter in hoofdzaak aankomt op nauwgezetheid en methodiek. Maar wie het probleem van de nomenclatuur der schriften aan de orde stelt, raakt aan de fundamenten der paleografische wetenschap. Als de nomenclatuur niet vast is, dan komt dat toch voornamelijk, omdat de begrippen niet vast liggen, en dit komt op zijn beurt voort uit diepgaande verschillen van inzicht. Een historicus is uit de aard van zijn wetenschap, die een menselijke wetenschap is een „individualist en een paleograaf is een individualist N.a.v.: Nomenclature des écritures livresques du IXe au XVIe siècle. Pre mier colloque international de paléographie latine. Paris 2330 avril 1953.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 8