100 materiële verzorging der archieven in Nederland is niet op voldoende weten schappelijke basis geschoeid. De resultaten, die op laboratoria of in archief restauratie- werkplaatsen elders verkregen zijn, worden niet altijd gekend of toegepast. De archieven zullen altijd vakkundige binders behoeven. Daarnaast zal echter een hoger geschoold technicus aangetrokken moeten worden. Voorts zullen de materialen, die voor de restauratie en het binden nodig zijn, in de laboratoria beproefd moeten worden op de aan hen te stellen eisen. S. HART II VERANTWOORD ARCHIEFHERSTEL Sinds dr. Schoengen ruim 50 jaren geleden in dit blad zijn bijdragen schreef1) over de materiële verzorging van archieven is er, hoewel het belang van de zaak duidelijk is, over dit onderwerp weinig meer gepubliceerd. Vooral op het terrein van de technische voorlichting zijn de publikaties schaars en juist hier bestaat er m.i. een grote behoefte aan verantwoorde voor lichting en praktische raadgevingen. Deze regels nu, willen hen, die door kennis en ervaring in staat zijn voor lichting te geven en raad te schaffen inzake materiële archiefverzorging, op wekken. die kennis te openbaren en aan de hierna beschreven onderwerpen bijzondere aandacht te wijden. De hedendaagse binders bij de rijks-, gemeente- en andere archieven, wier taak het is archiefstukken op de juiste wijze te herstellen, staan, vooral als zij pas kort bij een archief werkzaam zijn, voor vele en vaak moeilijke problemen. De archivarissen, onder wier leiding de binders hun werk verrichten, geven hun een grote mate van zelfstandigheid in de uitvoering hunner werkzaamheden, het aan hun inzicht en vakkennis overlatend de opgedragen taken goed uit te voeren. Deze vaak moeilijke taak, die in talloze opzichten afwijkt van het gewone boekbinderswerk, roept, zowel bij beginneling als ervarene, een keur van technische vragen op. Vragen, die vrijwel nooit beantwoord worden, om dat zij, die kunnen antwoorden, de vragen niet gesteld krijgen. Dooi een nauwe samenwerking van de archiefbinders en een regelmatige uitwisseling van technische ervaringen, kan men na verloop van tijd tot een beschrijving komen van de werkwijzen die het beste resultaat opleveren. In de loop der jaren zijn nl., met de praktijk als leermeester, een groot aantal ver schillende werkwijzen ontstaan die alle hetzelfde doel beogen. Uit deze ver scheidenheid ware het m.i. wenselijk de beste, erkend goede methoden te kie zen en deze algemeen toe te passen. Heeft men, na de nodige ervaring, een maal een goede methode voor een bepaald werkstuk gevonden, en, met gebruik van eenzelfde materiaalsoort, een constant goed resultaat verkregen, dan be hoeft men voor schadelijke uitwerkingen in de toekomst op archiefstukken niet meer bevreesd te zijn. Stabiliseert men op deze wijze de vele verschillende werkzaamheden in en kele, hiervoor geeigende methoden die goed bevonden zijn, dan eerst kan men (19io/nL bfzrC219-Sad 116 Jg' (1902/°3)' blZ' 32_45 6n 143-156; idem' 196 jg' 101 een deugdelijke controle uitoefenen op de te gebruiken materialen. Medewerking van een technisch-wetenschappelijk deskundige zal in vele gevallen onont beerlijk zijn. Een beperking en daarmee gepaard gaande vereenvoudiging van werkwijzen zal in de eerste plaats gericht moeten zijn op de meest voorkomende en behoed zaamheid vragende werkzaamheden. Met name: a. het overplakken; b. het lijmen; c. het ontsmetten. a. Het overplakken of cacheren is het tussen doorzichtige lagen plakken van een archiefstuk, sinds jaren hier toegepast met Japans zijdevloei, in het buitenland wel met Franse chiffon, zijdesluier of houtvrij zijdepapier. Een nauwgezet, en, met Japans zijde- vloei althans, bevredigend werk dat bijdraagt tot de houdbaarheid van het papier en het oorspronkelijke aanzien doet behouden. Nochtans is deze werkwijze voor verbetering vatbaar, daar stukken die een dergelijke behandeling nodig hebben, doch waarvan het schrift te zeer ver bleekt is om ook maar de geringste filtering te ondergaan, op deze manier niet bewerkt kunnen worden. Ook het aanvullen en op formaat maken van zwaar beschadigde stukken met bijpassend papier verdient de aandacht. Misschien brengt de in Amerika, Frankrijk en België in gebruik zijnde lami- neermachine1) bij deze bewerkingen uitkomst. Frappant is in ieder geval het feit, dat deze machines cacheren met cellulose-acetaat foelies, een produkt met naar het schijnt als hoofdbestanddeel cellulose-acetaat, hetzelfde dat dr. Schoengen 40 jaar geleden2) beschreef als grondstof voor het, toen nieuwe, impregneringsmiddel cellit. b. het lijmen. Het lijmen van sterk door vocht aangetaste stukken heeft tot nu toe geen produkt opgeleverd dat aan een ieder voldoet. Hoopgevende berichten kwamen er rond de eeuwwisseling3) uit Italië en Duitsland, die meldden dat men nu het ware conserveringsmiddel in de vorm van zapon voor1 archiefstukken had gevonden. Na aanvankelijk ook hier te lande bevredigende proefnemingen, kwam men tot de ontdekking dat de in zapon aanwezige nitro-cellulose het papier on gunstig beïnvloedde. Ook het reeds eerder genoemde cellit verdween tijdens het experimentele stadium geruisloos van het toneel. Blijkens een mededeling in „Archivalische Zeitschrift"4) meent men in het archief- en bibliotheeklaboratorium van het Vaticaan bij onderzoekingen vast gesteld te hebben, dat chemicaliën zoals cellit en zapon een schadelijke uit werking op papier hebben. De volgende vloeistoffen, waaronder gelatine zich het langst handhaaft, werden of worden nog voor lijming gebruikt, nl. gelatine, schellak, harslijm en stijfselwater. c. het ontsmetten. 1) Ned. Archievenblad 54e jg. (1949/50), blz. 132 e.v. 2) Ned. Archievenblad 19e jg. (1910/11), blz. 219 e.v. 3) Ned. Archievenblad 8e jg. (1899/1900), blz. 8587; idem, 11e jg. (1902/03), blz. 32—45 en 143—156. 4) Archivalische Zeitschrift 45e band (1939), blz. 307 e.v.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 5