BOEKBESPREKING
116
huysen en dra. Elis. M. Nuyens, dat een belangwekkend beeld geeft van de
organisatie van het bestuur over het toen verenigde Limburg, 2ijn werkwijze
en de toestanden in dit departement gedurende de eerste jaren der Franse
heerschappij. In volgende delen zullen de rapporten der kantonscommissa
rissen over dezelfde jaren, en vervolgens die der prefecten, 1800-1814, wor
den gepubliceerd'.
Het artikel van mr. B. van t Hoff, Grote stadspanorama's, gegraveerd in
Amsterdam sedert 1609 (47ste Jaarboek van het Genootschap Amsteloda-
mum), met name op Schr.'s verzoek aan beheerders van collecties hem mede
deling te willen doen van panorama's van steden, die hem onbekend zijn ge
bleven, en van andere exemplaren van reeds beschreven panorama's.
Het artikel van prof. dr. D. Th. Enklaar: De Loosduinense kindertjes (Bijdr.
Gesch. der Ned. X p. 234—238), waaruit blijkt dat ,,aan het onzinnige verhaal
van de massale geboorte te Loosduinen nog nieuws voor de chronologie ver
bonden is", nl. het gebruik van de Goede Vrijdag als begin van het jaar.
Dr. W. J. van Hoboken, Supplement-inventaris van de archieven der voor
malige gemeenten Ransdorp en Buiksloot. Gemeentelijke Archiefdienst Am
sterdam, 1955. 53 blz.
Als vervolg op de in 1927 door mr. W. F. H. Oldewelt gepubliceerde in
ventaris van dat deel der archieven, dat bij de annexatie per 1 jan. 1921 door
Amsterdam van de gemeenten Ransdorp en Buiksloot naar de archiefbewaar
plaats aan de Amsteldijk was overgebracht, bewerkte dr. Van Hoboken
bovenvermeld supplement. De inleiding bevat opmerkingen van algemeen be
lang, waarvoor wij bijzondere aandacht willen vragen. Toen zijn nl. ten be
hoeve der administratie overgangsbepalingen gemaakt, die uit archief-technisch
oogpunt niet alle even gelukkig zijn geweest: uit praktische noodzaak werden
in die v.m. gemeenten hulpsecretarieën, later in één zodanige, gevestigd, waar
niet alleen de registers van de B. S. zouden blijven en nog zijn maar
ook de archiefbestanddelen welke de lopende dienst betroffen. Hoewel het
voor de Amsterdamse secretarie-archieven geldend voorschrift als zodanig
alle stukken der laatste vijf jaar beschouwt, is dit echter weinig zorgvuldig
toegepast, zodat allerlei oudere series en stukken, tot zelfs 18e-eeuwse, ach
ter waren gebleven en eerst in 1945 van de hulpsecretarie naar het gemeente
archief zijn overgebracht. In aansluiting aan de moeder-inventaris wier
„weinig elegant" systeem van nummering met toevoeging van letters echter
het voordeel bood, dat de reeds bestaande nummering kon worden behouden
heeft collega Van Hoboken thans de inventarisatie van de archieven dezer
v.m. gemeenten, inclusief de beschrijving van de registers van B. S. en be
volking die, gezien de wettelijke bepalingen, ter hulpsecretarie zijn gebleven,
met vermelding hiervan cf. 12 der Handleiding, voltooid. Hoewel te laat,
zijn bovengenoemde stukken tenslotte met het overig archief der v.m. gemeen
ten herenigd. Met één uitzondering evenwel: stukken van Buiksloot, over
117
gedragen aan Bouw- en Woningtoezicht van Amsterdam, en stukken be
treffende uitvoering der Hinderwet waren dermate met de administratie ver
strengeld geraakt ondanks het reeds destijds aanvaarde beginsel dat splitsing
van afgesloten archieven verwerpelijk is, ook uit praktisch administratief
oogpunt dat men er van af heeft moeten zien ze te scheiden. En terecht
eindigt Van H. zijn inleiding met te wijzen op de mogelijkheid dat tenminste
in de toekomst door toepassing van documentreproduktie een oplossing kan
worden gevonden, die de belangen van administratie zowel als van archieven
recht doet wedervaren en waardoor zulk een uiteenrukken van afgesloten
archieven kan worden vermeden.
Op de bewerking van de inventaris zijn, uiteraard, geen aanmerkingen
te maken.
W. S. UNGER
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel IV, 1267—1290, uit
gegeven door dr. F. Ketner. 's-Gravenhage. Staatsdrukkerij, 1954, 2 stukken.
Men mag wel zeggen, dat de uitgave van het Utrechts Oorkondenboek,
die als een tragedie begonnen is, na de oorlog onder de energieke leiding van
dr. F. Ketner als een opgewekt blijspel in 5 akten naar het einde spoedt. En
kele jaren geleden pas kwam het derde deel uit, thans ligt het vierde deel
voor ons, bevattende de oorkonden, uitgevaardigd tijdens het bestuur van de
elect Jan van Nassau. En indien dr. Ketner zijn bewonderenswaardig tempo
kan volhouden, mogen wij spoedig het vijfde en laatste deel verwachten, waar
mee de droom van S. Muller Fzn. verwezenlijkt zal zijn. Maar de heer Ketner
werkt niet alleen veel sneller dan de uitgevers van deel I en II, hij doet het
ook veel beter, wetenschappelijker en methodischer. Naar aanleiding van het
derde deel is in dit tijdschrift1) dan ook veel lovends over de uitgave-techniek
van dr. Ketner gezegd, in een recensie van de hand van prof. Niermeyer.
In de Bijdrage voor de Geschiedenis der Nederlanden, deel VII van 1952,
heeft echter H. P. H. C-amps minder vriendelijk over dit derde deel gesproken,
met name had hij aanmerkingen op de nauwkeurigheid van de tekst. Wat
moeten wij in dit verband van het vierde deel zeggen? In zijn bespreking
heeft dr. Camps een indruk makende lijst gegeven van verkeerde lezingen
en drukfouten, die hij in de teksten had aangetroffen. Om deze lijst te kunnen
samenstellen heeft hij echter een belangrijk deel van de oorkonden met de
handschriften moeten collationneren. En wie van ons is bestand tegen een
dergelijke rigoureuze methode? Het is een triest bewijs van de onvolkomen
heid van onze menselijke prestaties, maar men moet hier iets door de vingers
zien. Ik heb geen gelegenheid gehad om, zoals dr. Camps, de teksten van dit
vierde deel met de originelen te confronteren. Door mijn aandacht toch te
spitsen op duidelijk herkenbare verkeerde lezingen en drukfouten, heb ik een
stuk of vijftig meestal onbetekenende ongerechtigheden kunnen con
stateren. Waarschijnlijk zijn er nog aan mijn aandacht ontsnapt, maar we
mogen gerust zeggen, dat dit aantal niet veel is op een totaal van 662 blz.
met teksten tot in het Noors toe (nr. 2392). M.a.w., al is het misschien mo
gelijk dat dr. Camps in dit vierde deel evenveel verkeerde lezingen vindt
Zie Ned. Archievenblad 1950/51, p. 129 vlg.