52 53 varis zich op de hoogte zou moeten stellen van de administratie van „duizenden bestuursinstellingen etc."1), (zie prae-advies), behoeft de bedrijfsarchivaris zich slechts in te werken in de administratie van zijn eigen bedrijf, wat gewoonlijk zeer wel realiseerbaar is. Zou hij zich hier niet voor interesseren, of zou hij een tekort aan administratieve flair hebben, dan ware hij onbruikbaar voor zijn taak. Neemt het bedrijf zodanig in leeftijd of omvang toe, dat een „oud"-archief zich gaat afscheiden (d.i. een gedeelte, dat in aanmerking komt voor overbrenging naar een archiefbewaarplaats in de zin van het prae-advies), dan treedt natuurlijk in eerste instantie de genoemde archivaris-beheerder van het lopend archief tevens op als beheerder van „oud"-archief; ook voor deze functie bezit hij op grond van zijn scholing de vereiste deskundigheid. Wordt laatstgenoemde beheerstaak te om vangrijk, zoals het geval kan zijn bij grote bedrijven, en vindt een afzonderlijke func tionaris een volle taak in het „oud"-archief, dan is deze normaliter toch onder geschikt aan de geschetste archivaris, die tegenover zijn directie de verantwoor delijkheid draagt voor het totale („lopend" „oud") archief. Splitsing der beide functies, zoals deze bij de overheid regel is, vormt in het bedrijfsleven een hoge uitzondering, en zal alleen voorkomen in gevallen dat de groei van de organisatie van een bedrijf daartoe heeft geleid. Zo komt het bv. soms voor dat de postbe- handeling en alles wat daarmee samenhangt van ouds onder een zuiver admini stratieve instantie ressorteert, en dat pas veel later een geschoolde archivaris zijn intrede doet, aan wie dan de zorg voor het ,,oud"-archief wordt toevertrouwd. 5. Consequenties van de sub 4 beschreven praktische situatie voor het prae-advies. Om verwarring te vermijden, dient het prae-advies minstens in twee opzichten te worden gewijzigd: a. Overal waar bedrijven, ondernemingen e.d. in één adem worden genoemd met bestuursinstellingen, dient het woord bedrijven te worden geschrapt2). b. De eerste twee alinea's van punt 6 dienen als volgt te worden gelezen: „Wanneer in bepaalde gevallen één en dezelfde persoon belast is zowel met de ordening en het beheer van het lopend archief als met het beheer van het naar de archiefbewaarplaats overgebrachte archief, worden vanzelfsprekend in hem ook de rechten en plichten, welke aan deze beide functies in de hiervoor om schreven zin verbonden zijn, verenigd. Deze situatie doet zich voor bij de over grote meerderheid der bedrijven die een archivaris in dienst hebben. Zodra het naar de archiefbewaarplaats overgebrachte deel van het archief een omvang van voldoende betekenis gekregen heeft, is een splitsing der beide functies moge lijk. Voor overheidsarchieven moge deze splitsing onvermijdelijk zijn, voor be drijfsarchieven dient voor elk geval afzonderlijk te worden beslist, of splitsing al of niet noodzakelijk is te achten." Zoals uit 6 zal volgen, is het prae-advies door deze wijzigingen echter nog niet aanvaardbaar te maken. 6. Het prae-advies-Panhuysen, van theoretisch standpunt bezien. Dr. P. laat uitsluitend praktische overwegingen gelden en volstaat, bij het ci teren van de Handleiding, met zich te beroepen op de toelichting tot 16. Nu is de auteur van het prae-advies bij het citeren van de Handleiding naar mijn smaak wel wat eenzijdig te werk gegaan: hij volstaat met zich op het her- komstbeginsel van 5 16 te beroepen, maar rept met geen woord van het organisch beginsel 2), dat voor de onderhavige kwestie toch minstens zo belangrijk is te achten. Al kan men t.a.v. de verhouding, waarin deze beide beginselen tot elkaar staan, verschillende opvattingen huldigen en het zwaartepunt leggen öf op het ene, öf op het andere, het doet toch vreemd aan, dat bij een hervatting der dis cussies van 1907 juist het toen aangehaalde theoretische argument volkomen buiten beschouwing blijft. Immers, de motie van 19073) kwam er op neer dat niet ieder D Is dit niet wat erg somber voorgesteld? Het gaat toch om een beperkt aan tal typen! 2) Zie hiervóór p. 23 en 24 passim. 3) Zie n. 1 op p. 49. Het bepaalde stelsel, waartegen de motie zich richtte, kan uiteraard voor deze discussie buiten beschouwing blijven. ordeningsstelsel, dat op zichzelf voldoet aan de gespecialiseerde eisen van de eigen administratie in het dynamische stadium, voor de archivaris aanvaardbaar is te achten. Veeleer zijn sommige stelsels ongeschikt om voor de orde ning van h,et archief in aanmerking te komen, nl. die welke strij- deli met het wezen van het archief als een organisch geheel. Dat Fruin blijkens zijn brief aan Muller in 1915 bakzeil heeft gehaald bewijst natuurlijk niets tegen de juistheid van het theoretsiche argument van 1907 (hij maakt hiervan dan ook met geen woord melding behoudens de merkwaardige uiting „dat onze theorieën zich hebben te schikken naar de praktijk der admini stratie en niet omgekeerd",1) maar bewijst hoogstens dat er geheel andere mo tieven in het geding waren. Welke, daar kan men slechts naar gissen; zoveel is zeker, dat Fruin hier „alleen-maar-praktische-archiefpolitiek" bedreef, getuige de zinsneden „als wij (een bepaald door de administratie ingevoerd ordeningsstelsel) in het door ons overgenomen archief vinden, is er natuurlijk geen denken aan het te veranderen" en „de zaak wordt niet beslist door hetgeen wij wenschen, maar naar het inzicht der administratie". Natuurlijk zal Fruin wel zijn goede gronden hebben gehad voor zijn terugtocht, en ik wil graag aannemen, op gezag van overheidsarchivarissen die thans weer met Fruins argumentatie opereren, dat wat in 1915 al niet kon, in 1955 a fortiori niet mogelijk is, maar dit alles mag geen reden zijn voor de bedrijfsarchieven, die blijkens het voorgaande gelukkig in een gunstiger situatie verkeren, eenzelfde maatstaf aan te leggen. Het is hier ook de plaats er op te wijzen, dat de scheiding tussen „lopend" en „oud"-archief (of wel die tussen „dynamische" en „statische' (fase) uitsluitend door praktische behoeften wordt ingegeven en dat deze scheiding, bezien van het standpunt dat het archief een geheel is (ook naar de tijd ge rekend!), geen enkele diepere betekenis heeft. Immers, dezelfde archieven, die eerst „lopend" zijn, worden later tot „oud"-archief. Juist op grond van het natuur lijk verband, dat er tussen beide bestaat, is coördinatie in de behandeling van „lopend" en „oud"-archief noodzakelijk, en is een scherpe scheiding, als dr. P. voorstaat, noodlottig te achten. Dat een dergelijke coördinatie bij de meerderheid der overheidsarchieven heel moeilijk is te verwezenlijken, is daarbij uitsluitend een beleidsaangelegenheid. Het merendeel der bedrijfsarchivarissen kan zich gelukkig prijzen, dat zij de zorg voor hun archieven inderdaad „van de wieg tot het graf" der stukken uit mogen oefenen en dat zij bij de inventarisaties van hun oude archieven gebruik kunnen maken van de ordeningen, die zij zelf in het „lopende" archiefstadium tot stand hebben gebracht. 7. Samenvatting en conclusies. In het bovenstaande wordt het prae-advies aan een kritische beschouwing onder worpen, uitgaande van de praktische archief-situatie, die in de overgrote meer derheid der bedrijven bestaat. Er wordt uiteengezet, waarom dit prae-advies in zijn huidige vorm ten enenmale onaanvaardbaar is voor de gemiddelde bedrijfs archivaris, en welke wijzigingen er minstens in dienen te worden aangebracht om de situatie in de bedrijfsarchiefwereld althans enigermate juist weer te geven. Daarnaast wordt er op gewezen dat het prae-advies ten onrechte het archief- theoretische gezichtspunt het organisch geheel dat ieder archief dient te vor men buiten beschouwing laat. In dit verband wordt aangeroerd dat Fruin t.a.v. het gestelde probleem in 1915 een standpunt heeft ingenomen dat lijnrecht inging tegen een door hem in 1907 voor de V.A.i.N verdedigde motie, zonder dat hij daar andere dan zuiver opportunistische gronden voor aan kon voeren. Geconcludeerd wordt, dat het in 1907 door dr. Wiersum geformuleerde theore- i) Wonderlijk, want van tweeën één: öf men stelt een „organische" archief theorie op die men ook wenst toe te passen maar dan kan de theorie toch be zwaarlijk wijken voor een opportuniteitsstandpunt öf men legt er zich bij neer, te capituleren voor alle ordeningsstelsels die door de administratie praktisch bruik baar worden bevonden, ook al zouden die strijdig zijn met de theorie, maar dan behoeft men ook geen theorie op te stellen en deze in een Handleiding vast te leggen!

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 7