50 51 Edoch, dr. P. betrekt op verschillende plaatsen van zijn prae-advies ook b e- d r ij f s archieven in de discussie, getuige b.v. de vierde alinea van zijn betoog: „Alleen de administrateur, die het lopend archief van een bepaalde bestuurs instelling of van een bepaald b e d r ij f D enz. vormt en dagelijks beheert, kan precies weten, welke methode van ordening van dit lopend archief tot in alle details op de beste en meest efficiënte wijze zal voldoen aan de eisen, welke hieraan door de dagelijkse administratie van deze bepaalde bestuursinstelling of van dat bepaalde bedrijf1) worden gesteld". En hij breidt de conclusie, waar toe hij komt voor de overheidsarchieven, uit tot de bedrijfsarchieven, getuige de volgende zinsnede (zie prae-advies sub 3): „Het behoort echter niet tot de plicht en het recht van de archivaris, als beheerder der naar een archiefbewaarplaats overgedragen (oude) archieven, zelf definitief te beslissen in de vraag, welk systeem van ordening voor de duizendvoudig variërende soorten van lopende archieven van bestuursinstellingen, bedrijven1), organisaties enz. in een be paald geval of voor bepaalde soorten van gevallen het meest geëigend is" etc. Het is juist dit hinken op twee gedachten hetwelk het prae-advies voor de meerderheid der bedrijfsarchivarissen in de V.A.i.N. onaannemelijk maakt. Door toestanden, die in de overheidssfeer misschien onvermijdelijk zijn, zonder meer te extrapoleren tot de bedrijven2) (waaronder in het volgende ook zullen wor den gerekend analoge organisaties als verenigingen, corporaties, etc.), maakte de auteur een ontoelaatbare generalisatie en zet hij zijn betoog op losse schroeven. Ik zal dan ook slechts behoeven aan te tonen dat de praemissen van het prae- advies niet van toepassing zijn op de overgrote meerderheid der bedrijven, om tot de conclusie te kunnen komen dat genoemd prae-advies voor het merendeel der bedrijfsarchivarissen onaanvaardbaar is. Voor het hiertoe genodigde betoog zal ik allereerst mijn uitgangspunt kiezen in de praktische situatie die men bij de overgrote meerderheid der bedrijven aantreft. Daarnaast zal ik ook archief theoretische gronden aanvoeren, waarom een veel actievere inschakeling van de archivaris bij de registratuur als door dr. P. bepleit wenselijk is te achten. In hoeverre deze actieve rol zich in een bepaald bedrijf praktisch laat verwezenlijken, zal daarbij een b e 1 e i d s- aangele genheid zijn. Het is te betreuren dat de vele bedrijven, waarin het er met de invloedssfeer van de archivaris veel gunstiger voorstaat dan bij de overheid, in het prae-advies worden gelijkgeschakeld met de uitzonderingsgevallen enige zeer grote be drijven waar deze gunstige situatie zich niet voordoet en waar de situatie gelijkt op die bij de overheidsarchieven. Eigenlijk zou men bij de behandeling van het gestelde probleem een onder scheid in drieën dienen te maken, en achtereenvolgens ter sprake moeten brengen: a). principiële punten, welke gelden zowel voor overheidsarchieven als voor be drijfsarchieven; b). punten van praktisch beleid inzake de overheidsarchieven; c)punten van praktisch beleid inzake de bedrijfsarchieven. Om de bovenvermelde reden wli ik mij echter distanciëren van b, zodat alleen a en c overblijven. Dat ik bij mijn commentaar de behandeling van de praktische situatie (punt c) vooraf laat gaan aan het principiële (theoretische) standpunt (punt a) |wil in tussen niet zeggen, dat ik aan dit laatste slechts secundaire betekenis zou toe- kenen, integendeel! Deze volgorde is slechts bepaald door de behoefte, het prae- advies, dat van de praktische situatie uitgaat, op de voet te volgen. In hoeverre de door mij aangevoerde principiële punten (welke zowel voor bedrijfs- als voor overheidsarchieven gelden!) een grond kunnen opleveren voor de afwijzing van het prae-advies ook door overheidsarchivarissen wil ik daarbij gaarne aan deze collega's overlaten. 2. Praemissen van het prae-advies-Panhuysen. Dr. P. baseert zijn betoog op de volgende vooropstellingen: a. De archivaris is identiek met de beheerder van het naar de archiefbewaar plaats (in de zin van de Archiefwet) overgedragen, zgn. oud-archief. 1) Spatiëring van mij (C. Gr.). -) Meestal van privaatrechtelijke, soms van publiekrechtelijke aard. b. Voor het lopend archief, gevormd onder beheer van de administratie, draagt een ander de volle verantwoordelijkheid (administrateur: c.q. de „registrator," ambtenaar van een afdeling „Post- en Archiefzaken", secretaris of hoe deze func tionaris ook moge heten); deze persoon dient archivistisch geschoold te zijn („kan een grondige gespecialiseerde opleiding op dit gebied niet ontberen"). Zowel de praktijk als de theorie (de Handleiding) dwingen, volgens dr. P., tot een scherpe scheiding tussen de taak en bevoegdheid van de archivaris, als be heerder van het overgedragen oud-archief, en de taak en bevoegdheid van de beheerder van het lopend archief. 3. Bijzonder geval, genoemd in het prae-advies-Panhuysen. „Wanneer een en dezelfde persoon belast is zowel met de ordening en het be heer van het lopend archief als met het beheer van het naar de archiefbewaar plaats overgedragen deel, worden vanzelfsprekend in hem ook verenigd de rechten en plichten, welke aan deze beide functies in de hiervoor omschreven zin zijn verbonden. Zodra het naar de archiefbewaarplaats overgedragen deel van het archief echter een omvang van voldoende betekenis heeft verkregen, is een splitsing der beide functies gewenst." 4. Praktische situatie in bedrijven. De sub 2a en 2b geschetste taakverdeling over de „administrateur" (registrator), die het lopend archief beheert, en de archivaris, die het naar de archiefbewaar plaats overgebrachte zgn. oud-archief beheert, moge voor de overheidsinstellingen bruikbaar zijn, voor de bedrijven in Nederland is zij dit alleen in zeldzame ge vallen. Immers, hoogstens bij een vijftal zeer grote bedrijven zijn de archieven van een dusdanige omvang, dat een taakverdeling als geschetst denkbaar is, al behoeft ze ook daar nog niet noodzakelijk te zijn; bij de overgrote meerderheid der bedrijven ligt de zaak veel simpeler. Daar valt het zwaartepunt op het lopend archief en heeft de man, die men soms archivaris noemt (soms ook wel anders) allereerst daarmee te maken. Na verloop van tijd krijgt deze dan automatisch ook het „oud"-archief onder zijn beheer; in dit geval heeft hij dus de zorg voor de stukken „van de wieg tot het graf". Essentieel is, dat de overgrote meerderheid der bedrijven gewoonlijk zo jong is, dat men er alleen maar aan de wieg denkt en bij het graf nog niet stilstaat! Hieruit volgt dat bij de bedrijven gewoonlijk de beheerder van het lopend archief van vandaag de beheerder van het gehele archief (lopend en ,,oud"-archief) van de toekomst is, en dat alleen bij de allergrootste bedrijven een zo scherpe differen tiatie tussen beide taken zinvol kan zijn, met gesplitste verantwoordelijkheden, als zich bij de overheidsinstellingen heeft gemanifesteerd. In de overgrote meerderheid der gevallen is de beheerder van het lopend ar chief de man voor wie het bedrijf geld over heeft, en mede door het goede werk dat na de oorlog door archivistisch geschoolde krachten is gedaan en door de propaganda voor goede archiefzorg bij de bedrijven door het NIDER ook de man, die het bedrijf als de „archivaris" beschouwt. Van deze archivaris nu verwacht het gemiddelde bedrijf, dat hij als „admini strateur" optreedt in de zin van het prae-advies-Panhuysen en dat hij dus de beslissingen neemt t.a.v. de ordeningsproblemen reeds gedurende de fase van het lopend archief; zou deze taak te omvangrijk zijn zoals bij bedrijven van te grote omvang dan wordt toch van hem een voldoende bekendheid geëist met het „raderwerk der administratie" om in staat te zijn ten nauwste met deze ad ministratie samen te werken. Zijn bevoegdheid kan daarbij variëren van advi serend tot verordenend; de samenwerking kan resulteren in een compromis. In het steeds toenemende aantal gevallen dat een archivistisch geschoold man als beheerder van het lopend archief optreedt, is derhalve de welhaast ideale situatie bereikt, dat de opbouw van, het brchief-in-wording in handen is van iemand, die deskundigheid als archivaris paart aan voldoende kenni.s der administratie om de ar chiefvorming in goede banen te leiden. Op te merken valt hierbij, dat deze koppeling van deskundigheden bij bedrijven gemakkelijker te verwezenlijken is dan bij de overheid: terwijl de overheidsarchi-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 6